Niels Bokhove

Hebben we net het Kafka-jaar 2024 achter de rug, belanden we alweer in een volgend schrijversgedenkjaar. Een dubbel zelfs en beide Duitstalig: Thomas Mann en Rainer Maria Rilke. Allebei 150 jaar geleden geboren, Mann op 6 juni en Rilke op 4 december, Mann zelfs 70 jaar geleden gestorven, op 12 augustus (Rilke pas volgend jaar 100 jaar geleden, op 29 december).

Wat valt er over hen beiden en Kafka te vertellen? Als eerste Mann maar.

Thomas Mann, 1900

Thomas Mann — ‘genialste deutsche Prosa’
Kafka maakte al in 1903 kennis met het werk van Thomas Mann, namelijk met ‘Tonio Kröger’, afgedrukt in — toen nog — Neue Deutsche Rundschau van februari 1903. Sterker nog, volgens vriend Brod las hij begerig elke bijdrage van Mann in dit blad, waarop hij geabonneerd was. In 1917 bekende hij zelfs:

‘Mann gehört zu denen, nach deren Geschriebenem ich hungere.’

‘Tonio Kröger’ las hij opnieuw in herfst 1904 en schreef toen aan Brod:

‘Ich wunderte mich, daß Du mir nichts über Tonio Kröger geschrieben hast.’

Beiden was de thematische gelijkenis met Brods verhaal ‘Ausflug ins Dunkelröte’ opgevallen, namelijk de tegenstelling tussen kunst en leven. Reden waarom Brod toen waarschijnlijk zijn verhaal aan Mann had gestuurd, maar in elk geval een reactie van hem ontving. Nog eind 1912 zou Kafka in een brief aan vriendin Felice Bauer op Manns verhaal gezinspeeld hebben.

Begin 1904 was ook al Manns novelle ‘Ein Glück’ in — nu — Die Neue Rundschau verschenen, waarvan de beginzin Kafka fascineerde, die hij dan ook steeds citeerde: ‘Still! Wir wollen in eine Seele schauen’.

19.-23. Auflage, 1916, waarschijnlijk de door Kafka gewenste uitgave

Extra interessant is Kafka’s vermelding van Der Tod in Venedig in een boekenwenslijstje van augustus/september 1917. Of hij het ook aangeschaft en gelezen heeft is onbekend. Hoe dan ook, een aardig detail is in elk geval dat Kafka in september 1913 enkele dagen Venetië bezocht en hier, ook al vermeldde hij dit zelf niet, ook het Lido bezocht moet hebben, dus in de buurt van Hotel des Bains, Manns vaste hotel, en de plek waar diens roman zich afspeelt. De bekende foto van Kafka in zwembroek en een onbekende man naast hem is immers, zoals we nu weten, op het Lido in de buurt van dat hotel genomen, bij de Grande stabilimento Bagni.

Ten slotte las Kafka in oktober 1917 nog Manns ‘Palestrina’, ook nu in Die Neue Rundschau, wat hem aanzette tot enig peinzen over een

‘Begleiterscheinung der “überzeugten Trauer”, ich meine, zur Selbstgefälligkeit, ohne die jene kaum jemals auftritt.’

Niet bekend is of hij ook Das Lied vom Kindchen gelezen heeft, dat hij in 1919 een bevriend echtpaar bij hun huwelijk cadeau deed.

Omgekeerd startte Thomas Manns interesse voor Kafka’s werk vrij laat. Tot augustus 1921 lijkt hij nauwelijks of niet van zijn Praagse collega gehoord te hebben. In die maand bezocht de voordrachtskunstenaar Ludwig Hardt, die Kafka’s werk op zijn repertoire had, hem en raadde hem toen dat werk aan, waarop Mann in zijn dagboek noteerde: ‘merkwürdig genug. Sonst ziemlich langweilig.’ Een maand later was Mann gelukkig ‘sehr interessiert’. In 1935 las hij ‘Die Verwandlung’, dat hij ‘die genialste deutsche Prosa seit Jahrzehnten’ vond, en begon met de aanschaf van Kafka’s Gessammelte Schriften. Zo kon hij Das Schloß lezen, een boek ‘von höher Merkwürdigkeit’ dat hem ‘wie Weniges anzieht’. Brods toen verschenen Kafka-biografie vond hij ‘wichtig’. In 1940 werkte hij — sinds eind 1938 in de VS — aan zijn voorwoord ‘Homage’ voor de Amerikaanse editie van Das Schloß, dat het volgende jaar uitkwam. Een Duitse bewerking daarvan kwam in 1949 uit in Der Monat onder de titel ‘Dem Dichter zu ehren. Franz Kafka und “Das Schloß”’, waarin hij de auteur een ‘religiöser Humorist’ noemt en als thema van de roman ‘das groteske Unverhältnis zwischen Mensch und Transzendenz’ beschouwt. Na de oorlog las hij Der Verschollene, toen nog Amerika geheten, dat een diepe indruk op hem maakte, hij vond het ‘unvergleichbar genialer’dan Franz Werfels werk.

Rainer Maria Rilke, 1917

Rainer Maria Rilke — ‘nicht sein schlechtester Leser’
Vast staat dat Mann en Kafka elkaar nooit ontmoet hebben. Over een ontmoeting van Rilke en Kafka in hun beider geboortestad Praag is niets bekend. Ze woonden redelijk dicht bij elkaar in de buurt, maar gingen naar verschillende scholen. Daarna liepen hun levens verder uiteen: Rilke verliet Praag al vrij vroeg, in 1897, terwijl Kafka hier praktisch zijn hele leven is blijven wonen.

Uit Rilke-Archiv (Gernsbach), gefotografeerd in Deutsches Literaturarchiv, Marbach

Waarschijnlijk hebben ze elkaar wel veel later en buiten Praag getroffen en zelfs gesproken. Op 10 november 1916 hield Kafka een voordracht in de reeks ‘Abende für neue Litteratur’ in de Galerie Neue Kunst Hans Goltz in München, waar hij ‘In der Strafkolonie’ voorlas. Verloofde Felice Bauer was er in elk geval bij, Rilke kán er bij geweest zijn, want in zijn agenda had hij voor die dag genoteerd: ‘Franz Kafka — Abend bei Goltz’. Een maand later schreef Kafka aan Felice:

‘Übrigens habe ich mich in Prag auch noch an Rilkes Worte erinnert. Nach etwas sehr Liebenswürdigem über den Heizer meinte er, weder in Verwandlung noch in Strafkolonie sei diese Konsequenz wie dort erreicht. Die Bemerkung ist nicht ohne weiteres verständlich, aber einsichtsvoll.’

Het lijkt er dus sterk op dat Rilke inderdaad aanwezig was. Vreemd is dan wel dat vriend Brod die ontmoeting niet vermeld in zijn weergave van het verslag dat Kafka hem meteen na terugkeer in Praag ‘ausführlich’ deed. En ook in de herinneringen van andere bezoekers, Max Pulver en Eugen Mondt, wordt hij niet vermeld.

Wat Rilkes werk betreft had Kafka alleen ‘Aus den Aufzeichnungen des Malte Laurids Brigge’— uiteraard een fragment uit Die Aufzeichnungen des Malte Laurids Brigge — in de Insel Almanach auf das Jahr 1911 in huis, maar er is geen reactie van hem daarover bekend. Behalve in de brief aan Felice komt Rilke elders in Kafka’s dagboek en brieven niet voor.

Dat neemt niet weg dat Rilke zich op 17 februari 1922, ruim vijf jaar na de avond in München, enthousiast heeft geuit over Kafka’s werk in een brief aan uitgever Kurt Wolff:

‘Ich habe die schönen Bücher meiner nächsten Lesezeit gutgeschrieben, — nur das Buch Kafka’s hab ich mir schon jetzt, gestern Abend, mitten in anderen Beschäftigungen, vorweggenommen. Ich habe nie eine Zeile von diesem Autor gelesen, die mir nicht auf das Eigenthümlichste mich angehend oder erstaunend gewesen wäre. Und da ich, wie Sie mich so freundlich erkennen lassen, wünschen darf, so merken Sie mich, bitte, immer ganz besonders für alles vor, was von Franz Kafka bei Ihnen an den Tag kommt. Ich bin, darf ich versichern, nicht sein schlechtester Leser.’

En zo kreeg Kafka al bij zijn leven lof van Rilke en na zijn dood van Mann.