Jarenlang mysterie rond foto van Kafka in zwembroek opgelost!

Je hoort pas bij de inner circle van de Kafka-Forschung als je abonné bent. Die elitaire gedachte komt bij je op als je de Kafka-Kurier leest. Het is zeer specialistisch en gaat in op soms ondenkbare details betreffende leven en werk van Kafka. Maar dat maakt het tijdschrift, hoe dan ook, juist zo aantrekkelijk, om niet te zeggen: om van te smullen. Vooral omdat het ook aanvullingen en correcties biedt op de toelichtingen bij vooral dagboek en brieven in de Kritische Ausgabe. (In alle bescheidenheid kunnen we trouwens zeggen dat het een opvolger is van wijlen het Kafka-Kring-blad Kafka-Katern, waarin met name dezelfde soort bijdragen verscheen van onderzoekers als Hartmut Binder en Anthony Northey, die nu in de Kurier publiceren. Sterker nog: Northey liet indertijd expliciet zijn teleurstelling blijken over het stoppen van het Katern: ‘waar moet ik mijn stukken nou kwijt?’. De Kurier startte drie jaar later en daarin prijken regelmatig verwijzingen naar het Katern.)

In april 2023 verscheen dan eindelijk, na een veel eerdere aankondiging in herfst 2021, Kafka-Kurier nummer 5.

Het opent met een bijdrage van Hartmut Binder over de befaamde foto van Kafka in zwembroek naast een onbekende heer op een strand met een soort badhuis erachter. Jarenlang zou die foto volgens het onderschrift stammen uit Travemünde bij Lübeck of uit Marielyst op het Deense eiland Falster, badplaatsen waar Kafka in juli 1914 is geweest en bewijsbaar het strand daar bezocht, of uit Riva, waar hij in 1909 en 1913 kuurde. En de ene keer zou Ernst Weiß naast hem zitten, de andere keer Max Brods broer Otto. In de loop van de jaren was ik er zelf dankzij enig onderzoek al achter gekomen dat in die badplaatsen nooit dat badhuis had gestaan. Maar waar dan wel? Binder vond het. (Hieronder een ansicht van het Lido-strand met hetzelfde gebouw, maar dan nadrukkelijker in beeld dan in Binders illustratie — en bovendien in kleur.)

Ansicht van het Lido-strand met links hetzelfde gebouw, maar in beeld dan in Binders artikel— en bovendien in kleur (collectie auteur)

Even iets over die zwembroekfoto zelf. Kafka-editeur Hans-Gerd Koch wist Binder te melden dat die afkomstig is van Helena Rumpoltová, de jongste dochter van Kafka’s zus Ottla. De allereerste afdruk is, volgens mijn eigen naspeuringen indertijd, te vinden in Le Siècle de Kafka (p. 103), het boek bij de gelijknamige grote Kafka-tentoonstelling in Centre Pompidou in Parijs in 1983. Bijschrift: ‘Kafka et l’écrivain berlinois Ernst Weiss sur la plage danoise de Marielyst (photo prise par l’actrice Rachel Sanzara, amie de Weiss).’

Drie keer fout, weten we nu. Naast het onjuiste Marielyst deze fout: de onbekende lijkt in de verste verte niet op Weiß! En Sanzara kan niet de fotografe zijn geweest. Want de foto, heeft Binder nu ontdekt, stamt uit… Venetië, waar Kafka in september 1913 in zijn eentje was. Het badhuis vond hij terug op oude ansichten van Venetië en betreft de Grande stabilimento Bagni op het Lido, vlakbij het hotel waar Thomas Mann een vaste gast was. En de foto is volgens Binder door de firma Dr. Jordan gemaakt.

Opnieuw is dus een Kafka-mythe doorgeprikt. Maar zoals het met mythes gaat zal ook deze nog lang en hardnekkig voortwoekeren. Resteert de vraag: wie is die man naast Kafka? Een ding is zeker: het is noch Ernst Weiß noch Otto Brod. Binder heeft geen poging meer in die richting gedaan. Misschien was het de mannelijke helft van het huwelijkspaar dat hij in Venetië ontmoet had, zoals hij in brieven daarvandaan vertelt.

Heel anders is de bijdrage van Ulrich Fischer, auteur van het op deze website besproken verrassende boek Asbest. Het is zo te zien een aanvulling daarop, want het behandelt een aspect dat niet of nauwelijks daarin aan de orde komt: de vraag of Kafka zijn deelname in de asbestfabriek niet als ‘Nebenbeschäftigung’ aan zijn werkgever, de arbeidsongevallenmaatschappij, had moeten melden en dus in overtreding was? Fischers antwoord is duidelijk: ja, dat had hij moeten doen, hij was in overtreding. Vervolgens gist hij naar de redenen voor Kafka om het niet te doen: vreesde hij de gevolgen voor zijn familie en vreesde hij voor zijn baan? Een relevante vraag hierbij is dan of Kafka niet mondeling hierover contact had met zijn meerderen? Zoiets valt moeilijk uit documenten op te maken.

In een Kafka-Katern uit 2010 stond een uitgebreid artikel van Hartmut Binder over Kafka’s bezoek aan Halberstadt in 1912 vanuit het sanatorium in Jungborn im Harz. ‘Literair detective’ Reinhard Pabst, zoals hij zichzelf noemt, licht er in een korte bijdrage een detail uit, namelijk Kafka’s interesse voor het huis van Ludwig Gleim. Het gaat vooral over het aantal ramen in het huis en de kinderen die hier rondrenden – en dat klinkt minder belangrijk dan het is.

Ook jarenlange Kafka-onderzoeker Anthony Northey leverde een bijdrage. Hij ontdekte een nog onbekende recensie van psychiater Wilhelm Stekel in het Neues Wiener Journal in 1916 van Die Verwandlung en Betrachtung. Hij sluit af met nog een verrassing: een in het Frans vertaald artikel van de Nederlandse journalist Nico Rost in het beroemde blad Variétés van 1929 over Das Schloß en Amerika en met enkele dagboekpassages. Het zij Northey vergeven dat hij niet wist dat Rost in die jaren in met name De Telegraaf al ettelijke keren over Kafka heeft geschreven.

Wat Kafka betreft is Stekel overigens al bekend als auteur van Onanie und Homosexualität (Die homosexuelle Neurose), deel 2 van zijn tiendelig werk Störungen des Trieb- und Affektlebens (Die parapethischen Erkrankungen). In dit boek staan enkele regels over Die Verwandlung, die Kafka graag wilde lezen, zo blijkt uit een brief van hem in 1917 aan Felix Weltsch. Merkwaardig is dat Northey dit niet even noemt en bovendien wat warrig is over Stekels seriewerk: dat verscheen niet in één keer compleet in 1928 zoals hij suggereert, maar begon al in 1917 met deel 2; deel 10 kwam inderdaad uit in 1928.

Drie bijdragen zijn gewijd aan de joodse kant van Kafka’s leven. Guido Massini, bekend van zijn onderzoek naar Kafka’s interesse voor het Jiddisch toneel, besteedt aandacht aan de arts die Kafka in 1920 in Merano behandelde: dr Josef Kohn — uit Praag. Het is een nuttige aanvulling op de bijdrage van Rosanna Pruccoli aan de bundel Kafka in Meran (2020) en behandelt Kohns leven en achtergronden in Praag. Tevens levert hij een portretfoto van Kafka’s arts.

In een tweede bijdrage gaat Massini nader in op Kafka’s ontmoeting in hetzelfde jaar 1920 in Praag met de ‘palästinensischer Jude’, waarover hij toen schreef aan Milena Jesenská. In de toelichting bij die brief was editeur Koch op gezag van Massini nog wat voorzichtig — ‘[m]öglicherweise’ —, maar nu blijkt Massino zeker van zijn zaak: die man was de schrijver Jakob Rabinowitz. Waarop hij die zekerheid baseert maakt hij niet duidelijk, maar interessant is zijn verhaal wel. Massino geeft een uitgebreid portret van hem, waarin Max Brod en vooral Martin Buber optreden.

En dan is er opnieuw Reinhard Pabst, nu met een stuk over de Belzer Rabbi en zijn entourage, die Kafka toevallig tegenkwam tijdens zijn verblijf in Marienbad in 1916. Kafka deed daar toen uitgebreid verslag van in brieven aan Max Brod. Pabst ontdekte een verslag van dat bezoek van de rabbi door Kafka’s kennis Georg Langer in het Prager Tagblatt van tien jaar later, waarin ook Kafka aan het woord komt: hij ‘sagte mir, er [de Rabbi] komme ihm vor wie ein König, der sich mit seinen Untertanen über Dinge unterhalten muiß, die ihn gar nicht interessieren.’

Mij viel al lezende een passage in een van die brieven aan Brod op, waarin hij de hotels beschrijft waarin de Rabbi en zijn mensen verbleven:

‘Es sind dort einige Häuser und Häuserchen zusammengedrängt, auf einer Anhöhe, die eine Verbindung der Häuser […] nur durch halb unterirdische Treppen und Gänge zuläßt. Die Namen der Häuser sind zum Verwechseln eingerichtet: Goldenes Schloß, Goldene Schüssel, Goldener Schlüssel […]. Später zeigt sich allerdings eine Ordnung, es ist eine kleine, nach Ständen geordnete Gemeinde, eingefaßt von zwei großen eleganten Gebäuden, Hotel National und Florida.’ (17/18-7-1916)

Blik op de reeks onderkomens van de Belzer Rabbi en zijn gevolg in Marienbad
(foto uit: H.Binder, Kafkas Welt (2008), nr. 891, p. 488)

Dat deed me opeens sterk denken aan de beschrijving van het slot in Das Schloß dat Kafka vier jaar later schreef:

‘Es war […] eine ausgedehnte Anlage, die aus wenigen zweistöckigen, aber aus vielen eng aneinanderstehenden niedrigern Bauten bestand; hätte man nicht gewußt daß es ein Schloß ist, hätte man es für ein Städtchen halten können. […] Aber im Näherkommen enttäuschte ihn das Schloß, es war doch nur ein recht elendes Städtchen, aus Dorfhäusern zusammengetragen’.

Je gaat denken dat de ‘kleine, nach Ständen geordnete Gemeinde’ in Marienbad model heeft gestaan voor het ‘Städtchen’ in Das Schloß! Een van de onderkomens in Marienbad heette zelfs Goldenes Schloß. Zou Das Schloß dan toch, zoals weleens verondersteld, gaan over Ahasverus de Wandelende of Eeuwige Jood en zelfs het streven naar zoiets als een zionistische nederzetting? Nee toch.

Tot slot nog een kleine bijdrage van Pabst: de rouwadvertentie van Georg Kafka, een van de twee broertjes die al kort na hun geboorte overleden. Georg overleed eind 1886, drie jaar na Franz’ geboorte. Waarom dan niet meteen, vroeg ik mij af, ook de rouwadvertentie van het andere, tevens vroeg overleden broertje Heinrich opgenomen, simpel te vinden in het Prager Tagblatt van 12 april 1888?

Ik kan het niet laten om in dit verband het curieuze en gedurfde artikel ‘Bij de verijdelde trip van Kafka naar Georgenthal’ van wijlen Klaus Zickhardt in Kafka-Katern 1995/2 te vermelden, waarin deze de hypothese opwerpt dat Kafka in 1922 die reis niet maakte omdat hij als klein kind Georgs geboorte zag als een bedreiging voor hemzelf als tot dan enige zoon en de dood van Georg (en ook Heinrich) als zijn overwinning. Nu had hij vooral een schuldgevoel daarover, Georgenthal als ‘Georgs graf’ kon geen reisdoel meer zijn. Zie daarom zijn verhaal ‘Ein Brudermord’. Aldus Zickhardt (Freud was hier niet ver weg…).

Niels Bokhove

Kafka-Kurier 5. Hrsg. von Roland Reuß & Peter Staengle. Wallstein Verlag, Göttingen 2023. ISBN 978-3-8353-5360-2. 41 pp., € 16,00.