Leo Frijda
Over Kafka’s laatste wil met betrekking tot zijn niet gepubliceerd werk is veel geschreven omdat Max Brod zou hebben gehandeld in strijd met de uitdrukkelijke wens van Kafka alles zonder uitzondering ongelezen te verbranden. Ulrich Fischer heeft in zijn nieuwe boek1 de feiten nader tegen het licht gehouden. Hij komt tot de slotsom dat Max Brod niet alleen juridisch gezien maar ook in moreel opzicht juist heeft gehandeld. Daarover enkele opmerkingen.
Brod heeft eerst na het overlijden van Kafka op 3 juni 1924 tussen diens papieren twee beschikkingen gevonden, een van najaar 1921 en een van 29 november 1922. De eerste luidt zo:
Lieber Max, meine letzte Bitte: alles was sich in meinem Nachlass (also im Bücherkasten, Wäscheschrank, Schreibtisch zuhause und im Bureau, oder wohin sonst irgendetwas vertragen worden sein sollte und Dir auffält) an Tagebüchern, Manuscripten, Briefen, fremden und eigenen, Gezeichnetem u.s.w. findet restlos und ungelesen zu verbrennen, ebenso alles Geschriebene oder Gezeichnete, das Du oder andere, die Du in meinem Namen darum bitten sollst, haben. Briefe, die man Dir nicht übergeben will, soll man wenigstens selbst zu verbrennen sich verpflichten.
Dein Franz Kafka
Het schriftelijk verzoek van 29 november 1922 is uitgebreider en gedetailleerder. Kafka geeft daarin aan dat de door hem gepubliceerde boeken en ook zijn verhaal De hongerkunstenaar als zijn werk kunnen blijven gelden maar niet mogen worden herdrukt. Al wat hij nog meer heeft geschreven (publicaties in tijdschriften, manuscripten, dagboeken en brieven) moet teruggevraagd worden en zonder uitzondering, liefst zo spoedig mogelijk, verbrand worden. Ik vat het zo samen omdat het met potlood op vergeeld papier geschreven verzoek niet duidelijk genoeg valt te kopiëren om enigszins leesbaar afgedrukt te kunnen worden.
Misverstaan
Deze verzoeken van Kafka aan Brod worden veelal misverstaan. Stach2 en de meeste anderen noemen het ‘Kafkas Testamente’ en weer anderen, Safranski bijvoorbeeld3, menen dat Kafka zijn vriend Brod ‘als executeur-testamentair van de nalatenschap had aangewezen’. Dat is, stelt Fischer, juridisch allebei onjuist. Hij laat dat zien aan de hand van het in 1924 in Tsjechië nog steeds geldende Allgemeines Bürgerliches Gesetzbuch (ABGB).4
Fischer komt op grond van artikel 553 van het ABGB tot de slotsom dat nergens uit blijkt dat Kafka Brod bij testament als erfgenaam of een van zijn erfgenamen heeft aangewezen. Er is zelfs helemaal geen testament van Kafka en Kafka heeft Brod – het ligt in het verlengde daarvan – ook niet tot executeur-testamentair benoemd.5 Beide schriftelijke verzoeken van Kafka aan Brod zijn ‘andere Verfügungen’ als bedoeld in artikel 553 van het ABGB:
Wird in einer letzten Anordnung eine Erbe eingesetzt, so heiβt sie Testament; enthält sie aber nur andere Verfügungen, so heiβt sie Codicill.
Indien het gaat om ‘andere beschikkingen’ dan een testament is sprake van een codicil, een, zoals ook in het Nederlands recht bekend, ‘door de erflater geheel met de hand geschreven, gedagtekend en ondertekend stuk’.
Fischer komt bovendien tot de conclusie dat Kafka’s verzoeken aan Brod van 1921 en van 1922 kunnen gelden als rechtsgeldige codicillen. Wat Fischer vervolgens meedeelt over de gang van zaken na het overlijden van Kafka, is eveneens verhelderend. Daarin vooral ligt de betekenis van zijn boek.
‘Schriftsteller’
Toen Kafka op 3 juni 1924 in Kierling bij Wenen was overleden, is door het Bezirksgericht Klosterneuburg6 op 12 juni 1924 een ‘Todesfall-Aufname’ opgesteld waarin staat vermeld dat Kafka, ‘Schriftsteller’, ‘am Sterbeorte kein Vermögen’ bezat. Op het formulier kon worden aangegeven of ‘ein Testament, Codicill, Erbvertrag, eine Schenkung oder Ehepakt vorhanden’ was. Daar is echter niets ingevuld, wat met een enkele streep is aangeduid.
De omstandigheid dat op dit formulier als beroep ‘Schriftsteller’ is vermeld, vindt zijn verklaring in het feit dat toen Kafka in Kierling overleed, hij – in de woordkeus van Fischer – omringd was door ‘Kafka-Vertrauten’. Hermann Kafka is in het formulier vermeld onder ‘nächsten Verwandten’.
Overeenkomstig artikel 731 van het ABGB waren Kafka’s ouders en zijn drie zusters de erfgenamen van Kafka. Hermann Kafka heeft zich kort na het overlijden van zijn zoon tot Notar JUDr Emmerich Fiala in Praag gewend. Op grond van de mededelingen van Hermann Kafka heeft Fiala vastgelegd dat Kafka ‘Versicherungsangestellter’ was. In dit stuk geen woord over Kafka’s schrijverschap. Uiteindelijk heeft Fiala op 30 oktober 1924 een afsluitend protocol opgesteld. Ook daarin geen woord over Kafka’s schrijverschap. In het verlengde daarvan ontbreekt bij Fiala dan ook elke verwijzing naar manuscripten en auteursrechten. Fischer meent op grond hiervan dat Hermann Kafka geen idee had van de betekenis van de manuscripten van zijn zoon en, voegt hij daaraan toe, die manuscripten slechts ‘als waardeloos oud papier’ heeft beschouwd.
Opbrengsten
Aannemelijk is dat Hermann Kafka de betekenis van de manuscripten en de geldelijke waarde daarvan niet zal hebben ingezien, maar de toevoeging van Fischer ‘waardeloos oud papier’ gaat nogal ver. Er blijkt immers tussen Brod en Hermann Kafka en de andere erfgenamen tussen 4 juni en 30 oktober 1924 het nodige te zijn besproken. Al op 19 juni 1924 heeft een eerste bespreking met Brod plaatsgevonden. Daarna is op 11 juli 1924 tussen de erven en Brod de afspraak gemaakt dat Brod als ‘allein verantwortlicher Herausgeber der Werke Kafka’ zal gelden, dat hij daarvoor geen geldelijke vergoeding zal krijgen en dat de opbrengsten voor 55% naar de ouders van Kafka en voor 45% naar Dora Diamant zullen gaan. In de publicatie van Gaëlle Vassonge7 over Kafka’s literaire nalatenschap is de volgende tekst opgenomen:
Zwischen den Eheleuten Hermann und Julie Kafka als Erben von Dr. Franz Kafka literarischem Nachlass und Herrn Max Brod, Prag, wurde heute folgendes Übereinkommen geschlossen:
(1) Max Brod gibt den literarischen Nachlass Franz Kafka heraus und ist Verlegern und Redaktionen gegenüber allein verhandlungsberechtigt.
(2) Diese Arbeit übernimmt Max Brod ohne Honorar in irgendwelcher Form und von irgendwelcher Seite.
(3) Bei Vertragsabschlüssen mit Verlegern ist die Zustimmung der Eheleute Hermann und Julie Kafka erforderlich […].
Gelet op de bevindingen van Fischer en Vassonge kan worden aangenomen dat Brod de opbrengsten van de door hem uitgebrachte werken van Kafka telkens conform de gemaakte afspraken aan de erven heeft uitbetaald. Brod heeft die opbrengsten dus ook niet voor eigen gewin aangewend. Wel is de grote betekenis van die werken mede op hem afgestraald, ook al is de kritiek op zijn handelen vaak bepaald niet mals geweest.
‘Konkludent klargestellt‘
Samengevat komt Fischer op grond van het vorenstaande tot de volgende bevindingen. Ook de manuscripten van niet gepubliceerd werk, de dagboeken en de brieven vielen op het moment van overlijden in de nalatenschap van Kafka. Dat gold ook voor de beide door Brod na het overlijden van Kafka gevonden en aan hem gerichte schriftelijke verzoeken, de codicils. Brod was geen erfgenaam en de codicils hielden niet zonder meer tevens een verzoek aan de erfgenamen in. Wel zouden zij, in het licht van de door Kafka aan Brod gedane verzoeken, het recht gehad hebben in overleg met Brod tot vernietiging van ongepubliceerd werk over te gaan.
Op grond van de afspraken van 11 juli 1924, zo meent Fischer, ‘ist aber zumindestens konkludent klargestellt, wie der tatsächliche und rechtliche Wille der Erbinnen und Erben war: Sie wollten gerade keine Vernichtung. Indem Max Brod den Wunsch des Freundes also nicht erfüllte, handelte er juristisch gesehen korrekt!‘
Vraagteken
‘Der tatsächliche und rechtliche Wille der Erbinnen und Erben‘, daar wil ik toch wel een enkel vraagteken bij plaatsen. Dat begint al met de uitleg van ‘literarische Nachlass’. Valt daar ook het niet gepubliceerde werk onder en is dat tussen Brod en de erfgenamen onder ogen gezien en besproken? Wat tijdens de gesprekken tussen de erfgenamen en Brod gedetailleerd ter sprake is gekomen, is niet vastgelegd. Heeft Brod met zoveel woorden met de erfgenamen besproken dat het de wens van Kafka is geweest dat na diens dood alle nog niet gepubliceerde manuscripten zouden worden vernietigd? Er kan bovendien verschillend worden gedacht over de vraag of ook dagboeken en brieven onder ‘literarische Nachlass’ kunnen worden begrepen. Wisten de erfgenamen van het bestaan van al die ongepubliceerde manuscripten, dagboeken en brieven en zo niet, zouden zij dan, anders dan Brod, in voldoende mate de reikwijdte van de te nemen beslissing hebben (kunnen) voorzien? Heeft Brod hen daarover ingelicht? Het zijn vragen die bij de uitleg van de overeenkomst tussen Brod en de erfgenamen kunnen worden gesteld.
Alsnog gedekt
Tegengeworpen kan worden dat Brod toch niet onder stoelen of banken heeft gestoken dat hij ongepubliceerde manuscripten onder zich had. Maar is dat genoeg om mede de uitleg van de overeenkomst van 11 juli 1921 te onderbouwen? De publicatie van Brod in Die Weltbühne waarin hij uitdrukkelijk gewag maakt van Kafka’s in 1921 gedaan verzoek tot vernietiging, dateert van 17 juli 1924:
Als ich 1921 meinen Beruf wechselte, sagte ich meinem Freunde, dass ich mein Testament gemacht hätte, in dem ich ihn bäte, dieses und jenes zu vernichten, andres durchzusehen und sofort. Darauf sagte Kafka und zeigte mir den mit Tinte geschriebene Zettel, den man dann in seinem Schreibtisch vorgefunden hat, von Aussen: ‘Mein Testament wird ganz einfach sein – die Bitte an Dich, Alles zu verbrennen.‘ Ich entsinne mich auch noch ganz genau der Antwort, die ich damals gab: ‘ falls Du mir im ernste so etwas zumuten solltest, so sagte ich Dir schon jetzt, dass ich Deine Bitte nicht erfüllen werde.‘
Er kan niet zonder meer van worden uitgegaan dat de erfgenamen de publicatie in Die Weltbühne kenden. Het tijdschrift werd in Berlijn uitgegeven.
Wel moet worden vastgesteld dat na 1924 de nog onbekende werken van Kafka stap voor stap werden uitgegeven. Dat begon in 1925 met Der Prozess, voorzien van een nawoord van Brod. Van tegenwerking door de erfgenamen, vooraf of achteraf, is kennelijk niets bekend. Je zou kunnen zeggen dat daardoor de afspraken van 22 juli 1924 alsnog zijn gedekt, dat de erven in ieder geval geen bezwaar hadden tegen de beslissing van Brod om ook ongepubliceerd werk uit te geven en dus niet te vernietigen.
Kafka’s bedoeling
In dit licht blijft wat mij betreft nog steeds de centrale vraag of Brod ook buiten de juridische context correct heeft gehandeld door tegen de uitdrukkelijke wens van Kafka in te gaan. Vooral over deze vraag is veel geschreven. In de uitgebreide literatuur over Kafka vindt men verschillende opvattingen en enkele daarvan heeft Fischer in zijn boek vermeld. En dan rijst in volle omvang de vraag naar de uitleg van de codicillen, van de bedoeling van Kafka.
Indertijd was het uitgangspunt dat bij de uitleg vooral naar de gekozen bewoordingen moet worden gekeken en bij een eenzijdige verklaring als een codicil is dat ook terecht en alleszins begrijpelijk.
In dit bijzondere geval zou ik zelf toch liever leentjebuur spelen bij wat vandaag de dag in het Nederlands recht geldt bij de uitleg van overeenkomsten:
Bij de uitleg van een overeenkomst moet niet alleen naar de letterlijke bewoordingen van de overeenkomst worden gekeken, maar ook naar de betekenis die de partijen aan de tekst gaven en wat partijen over en weer van elkaar mochten verwachten.
Dat geeft natuurlijk veel armslag voor een waaier aan opvattingen. Interessant maar ook in zekere mate ‘spielerei’ want alles van Kafka is in de afgelopen honderd jaar toch al lang gepubliceerd. Het blijft echter de gemoederen bezig houden en Fischer heeft aan de discussie een belangrijke bijdrage geleverd om zich daarbij in ieder geval aan de juridische context te houden.
Tenslotte. Fischer citeert aan het eind van zijn boek niet ten onrechte Peter Härtling over Max Brod:
Es wiegt schwer, dass dieser Man die Bürde dieser dunklen Last trug, ohne je auf den Gedanken zu kommen, sie abzuwerfen, um selbst wieder ungeschmälert als Autor vorhanden zu sein. Es ist eine in der Literatur einzigartige Geschichte.
1 Ulrich Fischer, Kafkas letzter Wille – eine juristische Analyse (Göttingen, 2024). Zie over hetzelfde onderwerp: Janko Ferk (rechter in Klagenfurt), Kafka neu ausgelegd (Graz/Wien, 2019).
2 Reiner Stach, Ist das Kafka? (Frankfurt am Main, 2012).
3 Rüdiger Safranski, Kafka. Schrijven voor zijn leven. Vertaling Mark Wildschut (Atlas-Contact, 2024).
4 Foto: Heeresgeschichtliches Museum Wien/Wikipedia.
5 Kafka kende die functie. In zijn verhaal Auf dem Dachboden (1916) is sprake van een ‘Testamentsvollstrecker’.
6 Kierling viel onder Bezirksgericht Klosterneuburg.
7 Gaëlle Vassogne, ‘Der Kampf um Kafkas literarischen Nachlass’, in: Max Brod (1884-1968). Die Erfindung des Prager Kreises (Böhlau, 2016). – Met dank aan Niels Bokhove.