Kafka-Kurier 6

Goed nieuws: Kafka-Kurier Numero 6 is uit! Goed nieuws, omdat er enkele malen wat donkere wolken hingen boven het blad: eerst het faillissement van Strœmfeld/Roter Stern en daarna gedoe met Wallstein Verlag. Maar er was weer een redder: Klostermann Verlag. Niet alleen voor het tijdschrift maar ook voor de facsimile-editie. Kafka overleeft alle hindernissen, ondanks zijn notitie uit herfst 1922: ‘Auf Balzacs Spazierstockgriff: Ich breche alle Hindernisse, auf meinem: mich brechen alle Hindernisse. Gemeinsam ist das “alle”.’

Het is in zekere zin — ik kan het niet laten — na het Kafka-Katern (waarin immers experts als Hartmut Binder en Anthony Northey graag publiceerden) hét blad voor Kafka-kunde op de vierkante millimeter. (Bijvoorbeeld: hoe kwam Kafka eigenlijk aan dat Balzac-citaat?) Vanwaar toch die aandacht voor details in Kafka’s werk maar vooral leven? Is de raadselachtigheid van zijn werk overgeslagen op zijn leven? Hoe het ook zij, het blijft fascinerend voor de Kafka-liefhebber.

Precies tien artikelen in deze aflevering. Alle weer zeer de moeite waard: voor de auteur zelf maar ook voor de lezer. Ik kan het niet laten ze allemaal, maar kort natuurlijk, te bespreken.

Intrigerend is en was de notitie die Kafka kort voor zijn dood op een papiertje schreef: ‘Kennen Sie Giesshübl? Ort bei Karlsbad Quelle Wälder’. Gezien het ‘Sie’ kennelijk niet voor een goede bekende zoals Dora Diamant, Max Brod of Robert Klopstock, maar mogelijk voor iemand van de verpleging in Sanatorium Hofmann, die hem wat verfrissends bracht voor zijn aangetaste keel. Ikzelf gokte indertijd op een van Kafka’s bezoeken aan kuuroord Karlsbad in 1915 en 1916. Helemaal fout, Thomas Außem — die zich overigens niet afvroeg, aan wie die notitie gericht was — ontdekte dat het verwijst naar het bezoek van Kafka en zijn ooms Siegfried en Josef Löwy aan Giesshübl Sauerbrunn in 1897, toen hij veertien jaar was. Außem baseert zich op zijn prachtige vondst van de ‘Kurliste’ van eind augustus dat jaar. Verder bleek dat Kafka’s vader in die periode een nacht in Karlsbad heeft doorgebracht. Außem veronderstelt dat dit kuurbezoek het eerste in Kafka’s leven was, maar dat is natuurlijk niet zeker.

Er komen nog meer reizen in dit nummer aan de orde. Nadat Eckhard Wallmann al eerder had geschreven over Kafka’s reis met oom Siegfried Löwy naar Norderney en Helgoland in 1901, komt hij nu met nieuwe gegevens over Kafka’s hotelverblijf in Hamburg op de terugreis. Wallmann ontdekte de ‘Fremden-Liste’ van 30 augustus 1901, waarin het verblijf van Kafka en zijn oom in Hotel Hammonia aan de ‘befaamde’ Reeperbahn in de wijk St. Pauli wordt vermeld. Deed de jonge Kafka hier nog aan bordeelbezoek onder medisch toezicht van zijn arts-oom? vraagt Wallmann zich af. Verder komt de Hamburgse firma Hagenbeck aan bod, want die figureert immers in ‘Bericht für eine Akademie’.

En dan is er nog Kafka’s geplande reis via Lübeck naar Gleschendorf na de ‘Entlobung’ met Felice Bauer in Berlijn in juli 1914 en zijn afzien daarvan om vanuit Lübeck met Ernst Weiß naar het Deense Marielyst te gaan. Aan deze reizen kleven de nodige raadsels, waarmee ik mijzelf ook danig — en nog steeds — heb beziggehouden. Hoe kwam de ontmoetiung met Weiß in Lübeck tot stand? Was dat al in Berlijn afgesproken of kwamen ze elkaar toevallig in het Lübecker station tegen? Dietrich Mau heeft hierover het nodige onderzoek verricht en neemt aan dat Kafka en Weiß vooraf telefonisch kontakt hebben gehad. Dat zou op zich kunnen, maar er bestaat daarvoor geen enkele aanwijzing. Toeval lijkt nog steeds de beste optie. — Een ander raadsel is Weiß’ en dus ook Kafka’s reisroute per veerboot van Lübeck naar Marielyst. Lange tijd is aangenomen dat dat via Travemünde bij Lübeck is gegaan. Bij mijn eigen onderzoek ontdekte ik dat die reis toen alleen via het veel oostelijker gelegen Warnemünde bij Rostock kon gaan. Waarom maakte Weiß dan die grote omweg via Lübeck? Mau noemt zonder meer ook Warnemünde en negeert het feit dat dat lange tijd onbekend was. — Interessant is vervolgens Mau’s aanname dat Kafka van plan was geweest om vakantie te houden in Pension Sachsenhof in het bij Gleschendorf gelegen ‘Lebensreform’-dorp Klingberg. Kafka zou dan vanuit Lübeck zijn reservering telefonisch aan Pension Sachsenhof, dat inderdaad toen al een telefoonaansluiting had, geannuleerd hebben. Op grond van informatie die ik ontdekt heb en waarover ik binnen afzienbare tijd hoop te publiceren (in de Kafka-Kurier?) moet ik aannemen dat deze annulering aan een andere instantie gericht was.

Het is bekend dat Kafka in 1920 het verhaal ‘Der große Schwimmer’ schreef naar aanleiding van de Olympische Spelen in Antwerpen datzelfde jaar. Ik ging er lang geleden al vanuit dat de Hawaïaanse zwemmer Duke Kahanamoku model had gestaan voor de hoofdfiguur, maar Guido Massino ontdekte dat er meer aan de hand was. Milena Jesenská’s vader Jan Jesenský blijkt de oprichter van het Tsjechoslowaakse Olympisch Comité en zelfs ook scheidsrechter bij zwemwedstrijden in de Moldau geweest te zijn. Dat de achternaam van Kahanamoku’s collega Norman Ross Massino doet denken aan Karl Roßmann in Der Verschollene lijkt mij niet ter zake doend, die roman dateert immers van pakweg acht jaar eerder.

De van het boek Asbest bekende Ulrich Fischer dook in een vrijwel onbekend facet van Kafka’s ambtelijke leven, namelijk zijn deelname aan en aandeel in de ‘Genossenschaft für den Bau von Beamtenhäusern in Prag’, net als zijn collega Václav Pokorný die Kafka in 1911 meenam naar een uitvoering van de Jiddische toneelgroep uit Lemberg. Met name was dat lidmaatschap voor Kafka interessant om zo een woning te verkrijgen voor hemzelf en Felice Bauer na hun huwelijk (dat niet doorging). Het ging om nieuwbouw aan en rondom de straat Na Valech in de wijk Hradčany (Praha 6).

En dan is er de nog immer onvermoeibare Hartmut Binder die eindelijk uitlegt wat we ons moeten voorstellen bij ‘Franzefuß’, het favoriete kaartspel van Kafka’s ouders dat zij heel vaak speelden. Kafka vermeldde dat spel slechts eenmaal, in zijn brief van 8 mei 1913 aan Felice: ‘Felice, sieh mal, Du verwechselst unsere Familien! Bei Euch wird 66 gespielt, bei uns ein ganz anderes Spiel: Franzefuß.’ Het voert te ver om de uitvoerige spelregels hier uit te leggen, laat ik volstaan met dit: voor twee personen, kaarten met gespiegelde afbeeldingen (gebaseerd op Schillers Wilhelm Tell) boven en onder, met vier kleurtekens. Het spel geeft aanleiding tot enige luidruchtigheid, de reden van Kafka’s ergernis als hij zijn ouders bezig hoorde.

Enigszins verrassend is Peter Engels bijdrage over de ontmoeting van de Nederlandse, in Berlijn werkzame journalist Nico Rost en Kafka in 1923, waarover Rost vertelde in zijn boek Tegenover de anderen (1966). Uiteraard was dit in de Nederlandse Kafka-receptie allang bekend (zie mijn Reiziger in scheerapparaten (1984), p. 18-21), maar Nederlandstalige publicaties dringen nu eenmaal moeilijk door in de Duitse germanistenwereld. Gelukkig is daar Niederländische Autoren über Franz Kafka van Cor de Back en mij (1993), waaruit Engel kon putten. Nadat Anthony Northey al in Kafka-Kurier 5 (p. 31-32) over Rost had gepubliceerd, vult Engel dit nu aan met een vertaling van Rosts herinnering aan die ontmoeting met Kafka. Heel verrassend is dat Engel hiervoor kon beschikken over de vertaling die Erik Mossel, mede-oprichter en secretaris van de Kafka-Kring, kennelijk ooit gemaakt heeft. Engel en Mossel hadden ooit veel contact met elkaar over vooral Ernst Weiß. Hans Olinks biografie van Nico Rost (1997) blijkt Engel niet te kennen.

Resteren nog drie relatief korte bijdragen. Jeremy Adler, auteur van een vrij onbekende korte Kafka-biografie (Penguin, 2001), zet in een al in 1993 verschenen en nu vertaalde notitie wat kritische vraagtekens bij de manier waarop Kafka’s bibliotheek indertijd bewaard en overgeleverd is door Kafka’s nazaten en later aangekocht door Jürgen Born voor de universiteitsbibliotheek in Wuppertal. De boeken moeten namelijk door de Gestapo geconfisqueerd en daarna in Theresienstadt opgeslagen zijn geweest. Welke boeken zijn eigenlijk wel en welke niet in Kafka’s bezit geweest? is dan de hamvraag. Opvallend is dat Adler in dit verband niet de naam van Karel Projsa noemt, een goede vriend van de familie van Kafka’s nicht Věra in de jaren dertig en vermoedelijk ooit met haar getrouwd geweest. Zijn naam staat in groene inkt in welgeteld zeventien boeken vermeld zoals gepresenteerd in Borns catalogus Kafkas Bibliothek (1990).

Nadat Reinhard Pabst al in Kafka-Kurier 5 aandacht aan Kafka’s nog geen twee jaar geworden broertje Georg (1885-1886) had besteed was nu het andere al na zeven maanden gestorven broertje Heinrich (1887-1888) en ook zijn begrafenis aan de beurt.

Tenslotte komt Holger Rottmann met enig nieuws over Felix Hermann, zoon van Kafka’s zuster Elli en haar man Karl Hermann. Een neef dus, die overigens sterk op zijn oom leek. Het uiteindelijk lot van Felix is al lange tijd in nevelen gehuld, met name zijn verblijf in België. Wel bekend is dat hij op 17 augustus 1940 in het Zuid-Franse ‘Camp du Vernet, Ariège’ gestorven is. Rottmann heeft nu een lijst ontdekt van op het Joodse kerkhof in Perpignan begraven Joden en daarop prijkt ook Felix’ naam.

Niels Bokhove
maart 2025