Niels Bokhove
Momenteel (februari 2025) staan de kranten vol met recensies over de Godfried Bomans-biografie Vleugelman van Gé Vaartjes. Dat lijkt mij terecht, de biografie schijnt uitstekend te zijn. Ik moest meteen denken aan een passage die ik ooit in mijn boek van lang geleden over de Nederlandse Kafka-receptie, Reiziger in scheerapparaten uit 1984, had gewijd aan de column ‘De Weense ambtenaar’ van Bomans in de Volkskrant van 2 april 1966, waarin hij vertelt over een Rotterdammer die in 1920 in Wenen Kafka ontmoet en mogelijk ook gesproken heeft. Hij had dat gehoord van de moeder van die man, die haar per brief over die ontmoeting had geschreven.
Dus keek ik meteen of daarover iets in de Bomans-biografie zou staan. Kafka wordt echter zegge en schrijve eenmaal genoemd en dan alleen die achternaam, verder niets. Geen wonder, Vaartjes moest de oorspronkelijke elfhonderd bladzijden van zijn boek terugbrengen tot zo’n achthonderd. En zo belangrijk is deze episode in Bomans’ leven en werk nou ook weer niet.
Die passage in Reiziger in scheerapparaten staat in het hoofdstuk over Kafka’s ‘Dutch connections’, waartoe met name ook ontmoetingen met Nico Rost in Berlijn herfst 1923 en Bob Hanf in ski-oord Spindelmühle begin 1922 behoren, maar, zoals ik veel later ontdekte, ook Lodewijk van Deyssel in sanatorium Weißer Hirsch bij Dresden zomer 1903, echter zonder dat deze dat toen besefte.
Nu eerst de relevante passage uit Bomans’ column, waarin hijzelf ook het nodige commentaar geeft:
Kortgeleden liet een oude dame uit Rotterdam bij wijze van curiositeit mij een briefje zien, dat haar zoon haar in 1920 uit Wenen gestuurd had. Er stond in, dat hij het goed maakte en hetzelfde van haar hoopte. En dan volgt deze mededeling: ‘Ik praat graag met de mensen hier en het gaat mij steeds beter af. Er is hier ook meer café-bezoek dan bij ons en er vormt zich dan vanzelf een vaste kring. In mijn groepje horen… (hier volgen wat namen) tot de vaste bezoekers. Er zijn er ook, die maar af en toe komen. Hieronder hoort de heer Kafka, een ambtenaar die weinig zegt maar naar wie aandachtig geluisterd wordt. Het is een zonderlinge man met vreemde theorieën, maar de moeite waard! Hij schijnt te schrijven en komt geloof ik uit Polen.’ Dat is alles. De jongeman vergiste zich. Kafka was een Tsjech. Hij was tevens jood en dit wordt vermoedelijk met Polen geassocieerd. Schrijven deed hij inderdaad, publiceren minder. Het auteurschap wordt dan ook slechts vermoed. De snelle krabbeltekening bevat niettemin een paar rake lijnen: Kafka’s zwijgen en de spanning, die hij wekte bij het verbreken daarvan. Ook heeft de Nederlander in de gaten, dat de zonderlinge man de moeite waard was. Dat hij hier tegenover een gestalte stond, die zijn schaduw over de komende generaties werpen zou, wist hij natuurlijk niet en kon hij ook niet weten. Toch vond ik het geval te aardig om het u te onthouden. Het is de allereerste herkenning van Kafka door een Nederlander.
Waarom Kafka’s auteurschap ‘slechts vermoed’ werd, is mij nu een raadsel. Dit commentaar gaf ik er indertijd bij:
En, inderdaad, Kafka was in 1920 in Wenen, van 29 juni tot 4 juli, toen hij daar Milena Jesenská bezocht. […] Milena was toen getrouwd met de bankemployé en ‘Literat’ Ernst Polak, een populair deelnemer aan het literaire café-leven in het toenmalige Wenen. Het meest favoriete schrijverscafé sinds de eerste wereldoorlog was zonder meer ‘Café Herrenhof’ in de Herrengasse 10. Ernst Polak vormde de ‘Hauptattraktion’ in dit café, zoals een tijdgenoot het uitdrukte, die tevens over hem vertelde: ‘Seine Berühmtheit datiert daher, dass er mit allen Berühmtheiten Prags: Max Brod, Werfel, Kafka schon einige Nächte durchgesoffen hat. (Die Zeche bezahlt immer er.)’
Het staat overigens niet vast dat Kafka Café Herrenhof bezocht heeft, het is hooguit waarschijnlijk. Zo goed als zeker is wel dat dit kunstenaarscafé, zijn bezoekers en zijn sfeer een belangrijke invloed hebben gehad op Kafka’s derde en laatste roman Das Schlossy die hij ongeveer twee jaar later schreef. In deze roman speelt een café met dezelfde naam een voorname rol. Het Weense café werd door zijn stamgasten de bijnaam ‘Hurenhof’ gegeven vanwege de bohémienachtige promiscue sfeer die hier heerste; Milena’s man Ernst Polak vormde ook wat dit betreft het twijfelachtige middelpunt. Er bestaan ook in het roman-café erotische relaties tussen klanten en dienstertjes, met name tussen de slotbeambte Klamm en Frieda. Deze romanfiguren zijn vrij zeker geïnspireerd door Ernst Polak en Milena. Zowel Frieda als Milena worden door respectievelijk landmeter K. en Kafka aan hun oorspronkelijke partner ontfutseld.
Intussen zijn er meer gegevens over Kafka en Wenen bekend. Met name een brief van hem van 11 augustus 1920 aan Milena suggereert dat hij ‘Café Herrenhof’ kende, maar het kan net zo goed het schrijverscafé ‘Central’ geweest zijn.
Al in 1982 deed ik verwoede pogingen om vrouw en zoon — en die brief? — op het spoor te komen. Ik kreeg oproepen geplaatst in de Rotterdamse kranten De Havenloods en het Rotterdams Nieuwsblad en mocht zelfs in Herman Emminks radioprogramma Muzikaal onthaal, getriggerd door die krantenberichten, mijn verhaal doen. Helaas zonder enig resultaat.
Ik liet het toen bij het korte verhaal in mijn boek, maar kon het tien jaar later niet laten om het weer op te pakken, mogelijk voor het Kafka-Katern. Het is toch een fascinerend idee: een Nederlander in gesprek met Kafka in een Weens café
Ik ontdekte toen — weet niet meer hoe — dat Bomans in 1966 een voordracht had gehouden in het Martin Behaim-Haus in Rotterdam, gelieerd aan het Goethe-Institut in die stad. Uiteraard vermoedde ik dat de oude dame in kwestie na de lezing toen naar Bomans toe is gekomen en dus benaderde ik het Goethe-Institut met de vraag naar nadere informatie over die lezing.
Tot mijn grote verrassing ontving ik A3-kopieën van de documenten rond die voordracht, die op 15 maart 1966 plaatsgevonden bleek te hebben: de brief aan Bomans met de bevestiging van de telefonische afspraak, de uitnodiging aan de vrienden van het Behaim-Haus, ’s-Gravendijkwal 52 (nu kinderdagverbijf Het Kleine Rijk), en nota bene zelfs de handtekeningen van bezoekers in het gastenboek. Zo’n 25 handtekeningen, waaronder ook van echtparen, met onderaan de notitie ‘± 240 pers.’. Bovendien kreeg ik een aantal namen met adressen van oud-medewerkers van het Behaim-Haus, die mogelijk bij Bomans’ lezing aanwezig waren geweest en zouden kunnen weten wie de dame in kwestie was. Uiteraard heb ik die en ook anderen geschreven, maar hun eventuele reacties kan ik helaas niet vinden — als ik die al gekregen heb. Ook het gastenboek heeft mij kennelijk niet geholpen.
Bovendien vraag ik mij nu af, of ik indertijd niet geprobeerd heb Bomans zelf te benaderen. En zo niet: waarom niet? Ik kan het mij niet herinneren en vind er in mijn notities van toen niets over.
Hoe dan ook, het resultaat was nul komma nul. Maar misschien dat dit artikel……
Met dank aan Heinz Schneeweiß, toen bibliothecaris Goethe-Institut Rotterdam