door Leo Frijda
Paul Celan is in 1920 in Czernowitz (thans Tsjernivtsi) geboren en in 1970 in Parijs overleden. Deze data hebben aanleiding gegeven tot een aantal nieuwe publicaties. Barbara Wiedemann heeft haar Neue kommentierte Gesamtausgabe van Die Gedichte herzien. Bij het lezen van Celan een uiterst nuttig naslagwerk. Van het prachtige tweetalige Verzameld werk, vertaald en toegelicht door Ton Naaijkens, is eveneens een herziene uitgave verschenen.[i]
Naaijkens schreef in zijn nawoord:
Celan zoekt passende vormen van verbeelding en wil steeds meer verbanden leggen: tussen door tijd en plaats van elkaar gescheiden mensen, tussen in de tijd verspreid liggende gebeurtenissen, tussen de gedichten en de teksten die met die mensen en gebeurtenissen in verband staan.
‘Als een voor Celan buitengewoon belangrijke schrijver (naast Mandelstamm)’ noemt Naaijkens Kafka die ’tot op het laatst in Celans leven een niet te onderschatten rol speelde’. Daaraan voegt hij toe:
Er is een buitengewoon aangrijpende passage in de ‘memoires’ van een van Celans leerlingen, de dichter Jean Daive, waarin deze de verlaten woning van Celan bezoekt na diens dood en daar Kafka’s dagboeken op een verder lege plank ziet staan.
In Kafka-Katern nr 4 uit 2004 is aandacht besteed aan het toen gehouden symposium Kafka & Celan, Begegnungen/ontmoetingen. In dat Katern staat o.a. een artikel van Vivian Liska waarin zij verwijst naar het concept van een brief van Celan aan Klaus Wagenbach. In die brief citeert Celan een dagboekaantekening waarin Kafka opmerkt dat zijn Hebreeuwse voornaam Anschel[ii] is. Hij brengt de Hebreeuwse voornaam van Kafka in verband met de eigen achternaam, Antschel, allebei oorspronkelijk verwant met Amsel, merel. Celan tekent hier, schrijft Liska, tussen hem en Kafka een meridiaan, een ‘zowel topografische als utopische verbinding, die een geheel uit taal en noodlot bestaande ontmoeting oproept’.[iii] Dit vindt men met zoveel woorden terug in een gedicht uit 1965, opgenomen in de bundel Atemwende, waarvan de eerste regels luiden (in de oorspronkelijke tekst en in de vertaling van Ton Naaijkens):
Vom Anblick der Amseln, abends, Van het zien van merels, ’s avonds
durchs Unvergitterte, das door het onbetraliede
durchs Unvergitterte, das door het onbetraliede[iv] dat
mich umringt, me omringt,
versprach ich mir Waffen. verwachtte ik wapens.
Het brengt me op de dissertatie van Florian Welling “Vom Anblick der Amseln”, Paul Celans Kafka-Rezeption, in 2019 verschenen bij Wallstein Verlag. Welling heeft de vele verbanden tussen Celan en Kafka uitputtend beschreven. Steeds met bronvermeldingen. Hij had toegang tot de bibliotheek van Celan[v] met de werken van Kafka die door hem van aantekeningen waren voorzien. Die aantekeningen ontbreken – gelukkig maar – in de zeldzame eerste drukken die Celan bezat.[vi] Daardoor werpt het boek van Welling niet alleen licht op het werk van Celan maar ook op dat van zijn ‘bondgenoot’ Kafka. ‘Verbündeter’ schrijft Welling. Zij deelden hun achtergrond en hun schrijverschap.
Die betrokkenheid was er al vroeg. Al in Czernowitz las Celan Kafka. Na de oorlog, in Boekarest, vertaalde hij enkele van diens verhalen in het Roemeens. In de beginjaren vijftig, hij woonde vanaf 1948 in Parijs, was Celan van plan een wetenschappelijk werk over Kafka te schrijven. Dat is niet doorgegaan en daarover is verder niets bekend; gemaakte aantekeningen zijn vernietigd.
Het boek van Welling is voor de lezer van Kafka vooral van belang omdat hij beschrijft waar en hoe Celan de invloed van Kafka in de eigen gedichten heeft verwerkt. Hierna enkele voorbeelden.
Oktober 1959 verschijnt een recensie van de bundel Sprachgitter door Günter Blöcker die meent dat de gedichten van Celan niet op enige werkelijkheid zijn gestoeld. Celan zou zich bovendien een grotere vrijheid tegenover het Duits permitteren, wat – meent Blöcker – aan zijn afkomst kan liggen. Deze recensie miskent de kern van het dichterschap van Celan, een – in de woorden van Naaijkens – ‘ondubbelzinnig, bestendig monument voor wat de mens in de twintigste eeuw is overkomen’. Het heeft Celan diep geraakt.
In het – door hem als te persoonlijk beschouwde en daarom bij leven niet gepubliceerde – gedicht Wolfsbohne, geschreven op 21 oktober 1959, staan de regels:
Gestern kam einer von ihnen und
tötete dich
zum andern Mal in
meinem Gedicht.
Celan spreekt hier zijn moeder aan, tijdens de oorlog uit Czernowitz weggevoerd en in het kamp Michailovka vermoord. De briefwisseling van Celan met Ingeborg Bachmann[vii] laat goed zien hoezeer Celan door de recensie van Blöcker was geraakt. Celan schrijft haar: ‘Wie over de Todesfuge datgene schrijft wat deze Blöcker daarover geschreven heeft, die schendt de graven. Ook mijn moeder heeft alleen dit graf.’ Welling citeert een brief van Celan aan Rolf Schroers met de zin: ‘der Antisemit Blöcker hat ein jüdisches Grab und damit alle jüdischen Gräber, auch das Grab Kafkas, geschändet’.
Zeer uitvoerig behandelt Welling Celan’s prozastuk Gespräch im Gebirg in relatie tot Kafka’s verhaal Der Ausflug ins Gebirge. Hoewel Celan al kort voor oktober 1959 zijn prozastuk had geschreven, kreeg het voor hem vooral betekenis in het licht van de recensie van Blöcker, het betekende, schrijft Celan kort daarna aan zijn uitgever, dat ‘die kleine Prosa (…) stimmt’.
In het korte verhaal van Kafka vertelt de ik-figuur dat hij heel graag een uitstapje wil maken met een gezelschap van helemaal niemand. Naar de bergen natuurlijk, waar al die niemanden dicht tegen elkaar dringen.
In het langere prozastuk van Celan ontmoet ‘de Jood, de Jood en zoon van een Jood, zijn neef, een kwart Jodenleven ouder. Het was stil in het gebergte waar ze liepen, hij en de ander’. Er ontstaat een gesprek ‘want als Joden elkaar tegenkomen, is het snel gedaan met het zwijgen, ook in de bergen’. Wel vragen ze zich af met wie de stenen praten. ‘De stenen praten niet, ze spreken, en wie spreekt, neef, die praat met niemand, die spreekt omdat niemand hem hoort …’
Deze korte aanduiding van beide verhalen maakt al zichtbaar dat hier verbanden liggen. Twee aspecten haal ik naar voren. Wie meer wil weten, moet het boek van Welling lezen die hier uitgebreid op ingaat. In navolging van Welling twee aspecten.
In de eerste plaats dat in beide verhalen het schrijven centraal staat. Welling citeert een aantekening van Celan waarin hij de lezer met zoveel woorden als een niemand aanspreekt. In de rede, De meridiaan, die Celan ruim een jaar later bij de uitreiking van de Georg Büchnerprijs heeft gehouden, noemt hij het gedicht met zoveel woorden eenzaam. ‘Het is eenzaam en onderweg. Wie het schrijft blijft eraan meegegeven.’
In de tweede plaats staat in het prozastuk van Celan het Jodendom centraal. Celan schreef, merkt Welling op, na de Sjoa. Kafka’s ‘nicht wissen’ is bij Celan ‘wissen’. Ook hier helpt het lezen van De meridiaan waarin Celan uitdrukkelijk naar Gespräch im Gebirg verwijst en in dat verband zegt: ‘Ik was (…) al schrijvend uitgegaan van een ‘twintigste januari’, van mijn ‘twintigste januari’. Ik ben … mezelf tegengekomen.’ Op 20 januari 1942 vond de Wannseeconferentie plaats.
De recensie van Blöcker en de kort daarna, in 1960, begonnen – maar geheel onterechte – plagiaatverwijten van Claire Goll[viii] hebben tot gevolg dat Celan steeds vaker Kafka aanhaalt. Welling noemt zijn hoofdstuk over Celan’s gedichtenbundel Niemandsrose: ‘Kafka der Verbündete’. Op 27 oktober 1961 haalt Celan op een briefomslag de laatste zin van de laatste dagboekaantekening van Kafka aan: ‘Mehr als Trost ist: auch Du hast Waffen’. Hij zal dat vaker doen want het is een formulering die en Kafka en Celan past.[ix] In lijn daarmee vermeldt Celan in een brief van 15 maart 1962 aan Reinhard Federmann dat zijn achternaam gelijk is aan de Hebreeuwse naam van Kafka. En op 7 juli 1962 volgt de ontwerpbrief aan Wagenbach waarin dat is uitgediept.
Welling bespreekt in dit hoofdstuk ook Der Jäger Gracchus – naast Der Ausflug ins Gebirge en Ein Landarzt – voor Celan één van de belangrijkste verhalen van Kafka.
We gaan echter door naar de bundel Atemwende, door Welling behandeld onder de titel Begegnungen in der Atemwende. Daarin staat het gedicht waaraan Welling zijn boektitel heeft ontleend. Het gedicht Vom Anblick der Amseln is op 20/21 mei 1965 geschreven toen Celan nog in de psychiatrische inrichting Le Vésinet verbleef waar hij, zo blijkt uit een brief aan zijn vrouw Gisèle Lestrange, daadwerkelijk een Amsel, een merel had gezien.[x]
In zijn dagboek had Celan opgetekend: Antschel › Amschel = Amsel. ‘In der Auseindersetzung mit Kafka’ zo vat Welling samen, ‘erhoffte sich Celan Waffen, wobei diese Waffe ein Schreibgerät ist’.
En daarmee kom ik op de samenhangende en na elkaar geplaatste gedichten Solve en Coagula die eveneens in Atemwende staan. In deze gedichten valt de verbinding met Kafka mogelijk niet onmiddellijk op. Wel is duidelijk dat beide titels verwijzen naar alchemie en Welling noteert dat Kafka zijn verhaal Ein Landarzt in de Alchimistengasse schreef.
Hoe uitvoerig Welling alles heeft nagegaan, mag blijken uit het feit dat Solve is geschreven op 20 februari 1965 en Celan op die dag Die Heiligung des Namens van Kafka’s vriend Hugo Bergmann las. En zo krijgt het derde couplet van Solve zijn betekenis. Celan spreekt ook in dit gedicht over al degenen die zijn vermoord. Ik citeer Welling: ‘Dasjenige Unzählige, was zu nennen, aber auch unaussprechlich ist, sind die Namen.’
Het gedicht Coagula begint met de regels:
Auch deine
Wunde, Rosa.
Deze woorden zijn letterlijk terug te vinden in Ein Landarzt van Kafka. Welling: ‘Nach den unzählichen, unaussprechlichen Namen geht Coagula dazu über, der Toten Rosa Luxemburg zu gedenken. Zudem verweist dieses Gedicht durch die Bezüge auf die Erzählung Ein Landarzt auch auf das Gedenken des Landarztes an sein Dienstmädchen Rosa und auf den Prager Autor selbst: Solve und Coagula sind auch Gedächtniszeichen für Franz Kafka.’
Het gedicht Coagula gaat zo verder:
Und das Hörnerlicht deiner
rümanischen Büffel
an Sternes Statt überm
Sandbett, im
redenden, rot-
aschengewaltigen
Kolben.
Dit vervolg met Hörnerlicht deiner / rumänischen Büffel is een echo van de brief die Rosa Luxemburg medio december 1917 uit de gevangenis aan haar vriendin Sophie Liebknecht schreef (ook opgenomen in het onlangs verschenen brievenboek Rosa Luxemburg, Ik voel me in de hele wereld thuis.) Rosa Luxemburg schrijft in die brief over de Jodenpogroms (die ze zich eerder in Duitsland dan in Rusland kan voorstellen) maar ook over de met buffels uit Roemenië bespande legerwagens (Czernowitz, de geboorteplaats van Celan lag tussen de beide wereldoorlogen in Roemenië). De dieren die Rosa Luxemburg ziet, zijn de uitputting nabij en ze schrijft: ‘Oh, mijn arme buffel, mijn arme geliefde broeder, wij staan hier beiden zo machteloos en verslagen en zijn slechts één in smart, in machteloosheid, in heimwee.’
Welling wijst er net als Naaijkens op dat Celan in Czernowitz een liefdesrelatie heeft gehad met Rosa Leibovici. Bovendien is Rosa Luxemburg in 1919 vermoord, in hetzelfde jaar dat Ein Landarzt is gepubliceerd.
Naast Vom Anblick der Amseln is Frankfurt, September een van de bekendste gedichten van Celan waarin Kafka resoneert. Het gedicht, opgenomen in de bundel Fadensonnen, is ontstaan op 6 september 1965 toen Celan de Franfurter Buchmesse bezocht. Het verwijst zowel naar Kafka als naar Freud. De meikeverdroom vinden we bij Kafka (Hochzeitsvorbereitungen auf dem Lande) en bij Freud (Der Käfertraum). In het gedicht is bovendien letterlijk een ‘aforisme’ van Kafka overgenomen: Zum letztenmal Psychologie[xi].
Het daarna volgende, een na laatste couplet luidt:
Die Simili-
Dohle
frühstückt.
Ook deze regels verwijzen naar Kafka. Naaijkens vertaalt in beide edities van de verzamelde gedichten Simili-Dohle frühstückt met: De nepkraai ontbijt. Welling meent dat Simili een ‘Ähnlichkeitsbeziehung zur Dohle’ uitdrukt. Door in de daarvoor geplaatste zin woorden van Kafka (Zum letztenmal Psychologie) letterlijk over te nemen ‘macht sich auch Celan selbst zu einer Simili-Dohle’. Celan tracht in zijn gedicht Kafka ‘als Subject hervortreten zu lassen und diesem Individuum mittels der Sprache zu begegnen’.
Nog één kort gedicht dat ik daarom maar in zijn geheel aanhaal:
AUS DEM MOORBODEM ins
Ohnebild steigen,
ein Häm
im Flintenlauf Hoffnung,
das Ziel, wie Ungeduld mündig,
darin.
Dorfluft, rue Tournefort.
Het gedicht is ontstaan op 19 juli 1968 toen Celan een eigen woning in de rue Tournefort nr 24 had betrokken. Voor een relatie met Kafka valt het woord ‘Hoffnung’ op in samenhang met ‘Flintenlauf’, door Naaijkens vertaald met ‘geweerloop’. Dan komt immers al gauw de eerder geciteerde laatste dagboekaantekening van Kafka naar boven: ‘Mehr als Trost ist: auch Du hast Waffen’. Bovendien heeft Kafka het woord ‘Flintenlauf’ gebruikt in zijn dagboekaantekening van 8 februari 1912 nadat hij (tot zijn schrik) bericht van Oskar Baum had ontvangen dat hij de inleiding zou moeten houden tijdens een voordrachtsavond van Jizchak Löwy.
‘Ein Häm’ had Naaijkens eerst vertaald met ‘een snauw’. In de herziene uitgave staat ‘een heem’ en dat begrijp ik beter. Volgens Welling verwijst ‘Ein Häm’ naar het Griekse woord voor bloed, in het menselijk lichaam de transporteur van zuurstof.
En voor het woord ‘Dorfluft’ moeten we naar Walter Benjamin gaan die in zijn essay over Kafka uit de jaren dertig Soma Morgenstern aanhaalt die moet hebben gezegd: ‘Bij Kafka heerst dorpslucht zoals bij alle grote godsdienststichters.’ Een godsdienststichter was Kafka niet, schrijft Benjamin, maar hij geeft in zijn essay wel voorbeelden dat die ‘dorpslucht’ nog zo gek niet is: ‘Kafka heeft die lucht zijn leven lang moeten inademen.’[xii]
Tenslotte het volgende. In 1969 heeft Celan een bezoek gebracht aan Israël waar hij lezingen hield en gedichten las en samen met Ilana Shmueli Jeruzalem bezocht. Daarover schreef Celan enkele gedichten. Die gedichten, in de vertaling van Ton Naaijkens, zijn opgenomen in een bundel met de titel Er zal een gaan zijn, de Jeruzalemgedichten, vorig jaar in een beperkte oplage op de markt gebracht door Atalanta Pers met beeldend werk van Marie-Luc Grall.[xiii]
Kafka vinden we daarin niet terug. Wel in de briefwisseling tussen Celan en Ilana Shmueli[xiv]. In een na het bezoek aan Israël op 27 maart 1970 geschreven brief merkt Celan op:
Es ist ein Kampf, Ilana, ich kämpfe ihn aus, Du weisst, dass es ein jüdischer Kampf ist.
En op 12 april 1970, ongeveer een week voor zijn zelfgekozen dood, haalt Celan in een laatste brief Kafka[xv] aan.
Lass mich dieses Wort Kafkas hier aufschreiben: ‘Die Welt ins Reine, Unabänderliche, Wahre heben.’
Ik heb door hier en daar iets naar eigen gading uit het boek van Welling aan te halen, zijn uitputtende werk bepaald onrecht aangedaan. Een mooie samenvatting van zijn hand vond ik in deze passage:
Erneut zeigt sich an dieser Stelle, dass Celan mit Kafka in seiner Rezeption nicht einfach einem Objekt gegenübertritt, aus dessen Werk er zitieren kann, sondern dass er versucht, in seinem Tekst Kafka als Subjekt hervortreten zu lassen und diesem Individuum mittels der Sprache zu begegnen.
[i] Enkele andere titels. Theo Buck schreef een nieuwe biografie, Paul Celan (1920-1970). Van Thomas Sparr verscheen Todesfuge, Biographie eines Gedichts. Van belang zijn ook Todtnauberg van de hand van Hans-Peter Kunisch, Die Geschichte von Paul Celan, Martin Heidegger und ihrer unmöglichen Begegnung, en Mit den Augen von Zeitgenossen: Erinnerungen an Paul Celan, onder redactie van Petro Rychlo.
[ii] Celan citeert een uitgave van de dagboeken van Kafka waarin niet Anschel maar Amschel staat. In de Kritische Ausgabe van de Tagebücher staat Anschel.
[iii] Zie ook het boek van Vivian Liska, When Kafka says we.
[iv] Aldus de herziene uitgave met de vertalingen van Ton Naaijkens. In de eerde uitgave staat ‘onomheinde’.
[v] De uitgebreide bibliotheek van Celan bevindt zich in het Deutsches Literaturarchiv in Marbach.
[vi] Celan had eerste drukken van Der Heizer, Das Urteil, Die Verwandlung en Das Schloss. Daarnaast bezat hij de in 1916 verschenen Almanak Vom jüngsten Tag met daarin (de eerder al in Selbstwehr verschenen) vertelling Vor dem Gesetz, later opgenomen in Der Prozess. Daarop ben ik minder jaloers want die heb ik ook.
[vii] Een dramatische liefde. Briefwisseling Ingeborg Bachmann – Paul Celan. Vrij nieuw is: Helmut Böttiger, Wir sagen uns Dunkles. Die Liebesgeschichte zwischen Ingeborg Bachmann und Paul Celan.
[viii] Zie daarover Barbara Wiedemann, Paul Celan – Die Goll Affaire.
[ix] In mijn boekje met columns over Kafka, Op het balkon van de elektrische tram, gaat het laatste hoofdstuk over Celan en Kafka. Ik heb het als titel meegegeven: Meer dan troost is: ook jij hebt wapens.
[x] Gisèle Celan-Lestrange, Paul Celan, Briefwechsel. Zie de brief van 20 mei 1965.
[xi] Zie Reiner Stach over dit aforisme (genummerd 93) in zijn boek Du bist die Aufgabe.
[xii] In Nederlandse vertaling te vinden in Proces-verbaal van Franz Kafka.
[xiii] De prachtige uitgave is uitverkocht. Ik was net op tijd en heb nummer 57/60.
[xiv] Paul Celan, Ilana Shmueli, Briefwechsel.
[xv] Celan citeert Kafka echter niet geheel juist en dat komt, lees ik bij Welling, omdat hij dit citaat overneemt uit Gestalten und Kreise van Margarete Susman. De tekst van Kafka luidt: ‘die Welt ins Reine, Wahre, Unveränderliche heben’ (Tagebücher September 1917).