Al jaren, zo niet decennia lang beginnen veel studies over Kafka met de opmerking dat er al pakweg duizenden publicaties over hem en zijn werk zijn verschenen, maar dat die ene studie wel degelijk bestaansrecht heeft, alleen al doordat het gepubliceerd is. Vaak betreft het dan knappe en erudiete interpretaties van het werk die meer over die knappe en erudiete publicist zeggen dan over dat werk, laat staan Kafka.
Gelukkig is er recent eindelijk weer eens iets werkelijk nieuws verschenen: Asbest. Franz Kafka als Unternehmer door jurist Ulrich Fischer. Dat is een nauwelijks belichte kant van Kafka’s leven waar echter verrassend veel over te zeggen valt: zijn betrokkenheid als vennoot bij de ‘Prager Asbestwerke Hermann & Co.’, een firma die eind 1911 werd opgericht en alweer begin 1918 het loodje moest leggen. Kafka runde — tenminste, dat was de bedoeling — samen met Karl Hermann, echtgenoot van zijn zus Elli, die fabriek. Zij was gevestigd in de wijk Žižkov en fabriceerde naast asbestproducten tevens ‘Gummiwaren’, en daaronder mogen we ook condooms verstaan. Kafka en anticonceptie, wie had dat gedacht.
Ulrich Fischer (1946), gepensioneerd advocaat gespecialiseerd in arbeidsrecht, stortte zich op dit onderwerp en dook als eerste onderzoeker in de ‘Akte Pražská továrna na osinkové zboží Hermann & spol.’ (letterlijk ‘Praagse fabriek voor waren uit asbest Hermann & Co.’) in het Regionaal staatsarchief in Praag. Met verbluffend resultaat, ook al wijdde met name Reiner Stach er de nodige bladzijden aan in deel 2 van zijn biografie.
Zeer terecht begint het boek met een overzicht van Kafka’s juridisch werk bij de Assicurazioni Generali (1907-08), maar vooral bij de Arbeiter-Unfall-Versicherings-Anstalt für das Königreich Böhmen in Prag (AUVA) (1908-1922), zoals dadelijk zal blijken.
Fischer besteedt uiteraard veel ruimte aan de oprichting, de financiering, de ‘opschepperige’ firmanaam (alsof er maar één zo’n fabriek in Praag was), de doelstelling, de juridische voorbereiding, het zakelijk succes en de relatief spoedige ondergang en tot slot de liquidatie na zeven jaar. Hierbij betrok hij de toenmalige wet- en regelgeving.
Van belang is natuurlijk de rol en de betekenis van Kafka in deze onderneming. Fischer laat zien dat vader-zakenman Kafka erop aanstuurde dat zijn zoon, die hem niet in de eigen zaak wilde opvolgen, feitelijk namens hem bij de firma betrokken was om een oogje in het zeil te houden. Een rol die hem steeds meer ging benauwen, omdat hij zich, afgezien van zijn baan bij de AUVA, in zijn geliefde schrijverschap bekneld voelde, wat hem zelfs op suïcidale gedachten bracht.
Heel verrassend — en ook wat onthutsend — is Fischers kritische visie op Kafka als werkgever in het hoofdstuk ‘Ungereimtes aus der Anstalt’ (pp. 64-72). Hij ontkent niet dat Kafka een vlijtig, betrokken, onvermoeibaar en ambitieus medewerker was bij de AUVA, maar
‘Mir scheint, dass die hier anzubringende Korrektur am bisher allgemein vertretenes Bild, das wir von “Franz in der Anstalt” haben, auch dazu beitragen kann, Person und Werk noch besser in ihrer Vielschichtigkeit zu begreifen. Die Unnahbarkeit, in der uns beides oft entgegentritt, verliert dann etwas von ihrer Schärfe, und ein menschliches Bild dieses Menschen kann entstehen, eines Menschen, der nicht in Preußen, sondern in Böhmen lebte und arbeitete.’ (p. 64)
Fischer komt vervolgens met vier ‘verwijten’ aan Kafka’s adres, die een heel ander, ik zou bijna zeggen: menselijker beeld van de mens Kafka geven. Een soort correctie dus..
Ten eerste had Kafka als werknemer bij de AUVA volgens haar regels geen baan mogen hebben bij een op winst gericht bedrijf, dat hij nou juist vanuit zijn functie moest controleren. Een dubbele pet op, zogezegd. Zou Kafka zich dat gerealiseerd hebben en, zo ja, zou hij al die jaren in vrees voor ontslag geleefd hebben?, vraagt Fischer zich af. (Minder van belang is misschien dat hij in werktijd AUVA-briefpapier voor privé-correspondentie gebruikte.)
Een ander punt van kritiek is de juridische hulp die Kafka heeft geboden aan arbeiders in hun strijd tegen zijn eigen werkgever! Dit zou hem, als zijn meerderen dat hadden geweten, minstens een disciplinaire straf bezorgd hebben. Dit bracht Fischer tot een vervolgkritiek: ‘Wenn Reiner Stach sagt, Franz Kafka sei der ideale Arbeitnehmer gewesen, unglaublich zuverlässig und geschickt, dann kann ich ihm nicht beistimmen.’ (p. 71)
Maar dat was nog niet alles.
Een andere kwestie is de manier waarop Kafka een werknemer van zijn vader overreedde om een andere functieomschrijving te accepteren zodat er geen premie aan de AUVA betaald hoefde te worden. Zo benadeelde hij zijn eigen werkgever.
Tenslotte moest Fischer verderop in zijn boek constateren dat Kafka zich als werkgever bij de asbestfabriek niet of weinig druk maakte om de arbeidsveiligheid van zijn werknemers, terwijl ‘zijn eigen’ AUVA nou juist daarvoor was opgericht (p. 126-30). Kortom, hij ging hier rechtstreeks tegen zijn eigen werkopdracht bij de AUVA in! Ook hier wijkt Fischer expliciet af van Stach, volgens wie de veiligheid in de asbestfabriek ‘vorbildlich’ was. En heel voorzichtig spreekt Fischer de hoop uit dat Kafka’s longziekte en tbc niet is veroorzaakt door het werken met het gevaarlijke asbest in de fabriek — een gevaar dat toen onvoldoende bekend was. (p. 158v)
Kortom: Kafka als frauduleuze werknemer en slecht werkgever!
Ook op sommige, geheel andere punten verschilt Fischer van mening met Stach (z. pp. 28v, 153). Bovendien geeft hij enkele nuttige correcties op het commentaar bij de kritische Kafka-uitgave (p. 43, vgl. 167v, 181v) en de Kafka-literatuur in het algemeen (p. 56v, 79v, 85 n 1, 92, 110, 111, 132). Welkome aanvullingen en correcties, zou ik zeggen.
Fischer geeft in zijn inleiding toe dat hij niet literair deskundig is en dat hij zich van interpretatie van Kafka’s werk verre wil houden. Maar na enige — wat mij betreft wat overbodige — bladzijden over Kafka’s fascinatie voor vliegtuigen kan hij het toch niet laten om in een ‘Exkurs’ enkele fictionele teksten aan die fascinatie te koppelen. Het zij hem vergeven, uiteraard.
In zijn afsluitende ‘Psychogramm’ van Kafka als zakenman moet Fischer concluderen dat hem het ‘”Unternehmer-Gen”’ toch duidelijk ontbrak.
Tot slot een paar kritische kanttekeningen bij Fischers boek zelf.
Fischer maakte gebruik van de kleine studie van Gerhard Strejcek, Franz Kafka und die Unfallversicherung. Grenzgänger des Rechts und der Weltliteratur (2006) maar zag dat van Eberhard Eichenhofer, Franz Kafka und die Sozialversicherung (1997), over het hoofd; of dat erg is vraag ik me af.
Uiteraard komt het ‘II. Internationale Kongreß für Rettungswesen und Unfallverhütung’ in 1913 in Wenen aan bod, waar Kafka met zijn superieuren ook aan deel mocht nemen, en ook de belangstelling die zij toonden voor een voorlichtingsfilm op dit gebied. Een beetje jammer dat Fischer Winfried Poßners artikel ‘Welchen Film sah Kafka? Neue Materialien’ in Kafka-Katern 2004/1 heeft gemist, want daarin komt juist een in 1913 op initiatief van Kafka’s werkgever in Berlijn geproduceerde ‘Arbeitsschutzfilm’ aan bod (voor de liefhebber hieronder scan van dat artikel).
En wat jammer dat nou juist het fotootje van de asbestfabriek (p. 106), waar het hele boek toch om draait, het verkeerde bijschrift heeft, namelijk dezelfde als de foto op de tegenoverliggende pagina (als troost enkele foto’s die ik ooit maakte toen er een fotocentrale in zat).
Uiteraard wil ik met deze kanttekeningen geen enkele afbreuk doen aan het grote belang van deze publicatie voor de internationale ‘Kafka-Forschung’. Absoluut een aanrader.
Niels Bokhove
Ulrich Fischer, Asbest. Franz Kafka als Unternehmer. Wallstein Verlag, Göttingen 2022. 195 blz. € 22,00. ISBN 978-3-8353-5239-1.