door Niels Bokhove
Op het eerste oog opmerkelijk dat de Groningse typograaf-drukker H.N. Werkman in 1938 een kleurig schilderij voortbracht met de titel Het doktersbezoek (Het huisje van Kafka). Wat zien we daarop? Een vrijstaand huis met rode voorgevel en schoorstenen en gele (verlichte?) vensters, grijze zijgevel, blauw dak en een achterbalkon – en in de deuropening een donkere gestalte met hoge hoed die het huis gaat verlaten, zijn schoenen wijzen immers richting deur. Rechts daarvan een koets met paard. Vooraan een vijvertje met een hekje eromheen, ingebed in een witte (besneeuwde?) voortuin. De achtergrond lijkt een bos te zijn.
Het olieverfschilderij, 87 x 114 cm groot, is nu in het bezit van Museum Boijmans van Beuningen. Daar vragen ze zich af, waarom Werkman dit onderwerp koos. Anders gezegd: wat heeft dit alles eigenlijk met de Kafka in de schilderijtitel te maken? (De ondertitel ontbreekt overigens op de schilderijlijst.)
Ten eerste: in 1937 was de eerste verzameluitgave van Kafka’s werk, de zevendelige Gesammelte Schriften, verschenen. Dankzij die uitgave werd zijn werk bekender in de wereld. Ook in Nederland.
Ten tweede: uit diverse bronnen blijkt dat Werkman wel wat had met Kafka’s werk, in elk geval tijdens de Tweede Wereldoorlog, dus een paar jaar na 1938. Zo schreef hij mei 1941 aan een vriend: ‘Dostojefski heb ik verslonden bij dag en bij nacht […]. Dostojefski schrijft slecht Russisch en is niet een zuiver Russische schrijver als Tolstoi en Turgenief en Gogol. Kafka is moeilijker en de legende van de Baalschem…’.1 (Inderdaad drukte Werkman in 1943 de befaamde map met Martin Bubers verhalen Die Legende des Baalschem.) En een jaar later: ‘Deze week zond de boekhandelaar in Amsterdam [A.A. Balkema] mij nog na de eerste band van de werken van Kafka, een boekje waar ik erg blij mee ben.’2 (Dat zal wel Erzählungen und kleine Prosa, het eerste deel van de Gesammelte Schriften, geweest zijn.) Drie maanden later las hij in Erzählungen… het korte verhaal ‘Zum Nachdenken für Herrenreiter’, dat hij ‘zoo kostelijk en zoo fijn geschreven’ vond.3 Het volgende jaar raadde hij Balkema aan om iets van Kafka te gaan uitgeven: ‘Die novelle van de Landarzt leent zich daar goed voor. […] Kafka is toch maar weinig bekend in ons land geloof ik.’4 En inderdaad zou Balkema in 1944 in de ‘5 ponden pers’ clandestien Ein Landarzt met tekeningen van Jan Bons uitbrengen.
De aanwijzingen lijken mij duidelijk: Werkmans schilderij Het doktersbezoek (Het huisje van Kafka) is vrijwel zeker geïnspireerd door Kafka’s verhaal ‘Ein Landarzt’, waarin een arts een ernstig zieke jongen met ‘eine handtellergroße Wunde’ bij zijn heup thuis bezoekt. Het beeldt waarschijnlijk het vertrek van de arts uit — het paard lijkt een eerste stap te willen zetten. En de witte tuin? Het sneeuwen was bij aankomst gestopt, schreef Kafka.
Maar als dit allemaal klopt, dan geldt dat niet voor de donkere gestalte van de arts. Omdat hij niet in staat lijkt te zijn de jongen te genezen, nemen de familie van de patiënt en de dorpelingen wraak door hem uit te kleden, dan eerst bij de jongen in bed te leggen en tenslotte naakt op zijn paard, de koets erachter, de koude nacht in te sturen. Was Werkman te kuis om de naakte arts te schilderen?
En waarom de alternatieve titel Het huisje van Kafka? Omdat Werkman in die ernstig zieke jongen de aan tbc gestorven schrijver Kafka zelf zag, denk ik.
Dit schilderij met zijn ‘mystieke sfeer’ had zich aangekondigd, zoals Werkman ergens schreef. Hij dacht dat het gelukt was en niet licht zou gaan vervelen. Hij kan dit verhaal gekend hebben in een uitgave die nog bij Kafka’s leven is verschenen: in de almanak Die neue Dichtung (K. Wolff, 1918) of in de bundel Ein Landarzt. Kleine Erzählungen (K. Wolff, [1919]). Zoals gezegd had hij de Erählungen-band in 1938 nog niet.
Hier hangt het schilderij in 2010 in de Kunsthal tussen (links) Kees van Dongens La Commode en een werk van Constant.
1 H.N. Werkman, Brieven rond De Blauwe Schuit 1940-1945, deel I (SUN/St. H.N. Werkman, [2008]), p. 99.
2 Ibid., p. 359.
3 Ibid., p. 494.
4 Ibid., deel II, p. 47, vgl. 74.