Leo Frijda
Toen Kafka eind september 1923 naar Berlijn ging, vond hij een grote kamer met erker in Berlijn-Steglitz, een rustige bomenrijke wijk aan de rand van de stad die hem wel beviel. De kamer wel te verstaan, want in Eine kleine Frau (Een klein vrouwtje) heeft hij vastgelegd dat de verhuurster altijd wat op hem had aan te merken. Hij verhuist naar een andere woning, met twee kamers, slechts twee straten verderop, aan de Grunewaldstrasse. Daar woonden Kafka en Dora van 15 november 1923 tot 31 januari 1924.
‘Eine ganze Reihe literarischer Gesandter machte sich auf den Weg hinaus nach Steglitz’, schrijft Stach, onder wie Egon Erwin Kisch en Jarmila Haas (‘die inzwischen liiert waren’). In een noot geeft Stach aan dat dit is overgeleverd door de in Berlijn wonende Nederlandse journalist Nico Rost. Stach gaat er dus vanuit dat Rost Kafka inderdaad in Berlijn-Steglitz heeft ontmoet. Niels Bokhove lijkt in zijn boek Reiziger in scheerapparaten over Kafka in Nederland en Vlaanderen nog wel een slag om de arm te houden door te schrijven dat Rost ‘naar eigen zeggen’ Kafka in Berlijn heeft ontmoet.
In het hoofdstuk Persoonlijke ontmoetingen met Franz Kafka en mijn Tsjechische vrienden (opgenomen in de bundel Tegenover de anderen) vertelt Rost hoe in het Romanische Café in Berlijn ‘aan het tafeltje van de Pragers (…) Kafka’s werk dikwijls urenlang het onderwerp van gesprek was’. Met Egon Erwin Kisch bezoekt Rost ook Praag en samen met hem wandelt hij langs de Moldau. ’s Avonds hadden we voor de zoveelste maal over Kafka gesproken, voegt Rost daaraan toe. Dit alles speelt zich af vóór de ontmoeting met Kafka in Berlijn-Steglitz. Het verslag daarvan begint zo:
In 1923 – een jaar voor zijn dood – heb ik Kafka eenmaal gesproken. Hij vertoefde in die maanden in Berlijn. Egon Erwin Kisch en Jarmila Haasová hadden die dag een afspraak met hem en me voorgesteld om hen te vergezellen. Wij troffen hem op een plein in Steglitz, waar hij op een bank in de zon zat. Weer zie ik het vriendelijke, bijna tedere gebaar, waarmee hij me begroette, nadat Kisch hem verteld had, dat ik in een Nederlands Dagblad een uitvoerig artikel over z’n werk had gepubliceerd …
Bedoeld artikel van Rost was inderdaad op 3 maart 1923 in De Telegraaf gepubliceerd. Het was, schrijft Bokhove, de tweede dagbladpublicatie over Kafka in Nederland. De eerste was van de hand van Augusta de Wit en verscheen in de NRC van 29 juli 1922.
Het is niet mijn bedoeling verder uitgebreid in te gaan op Kafka in Nederland. Daarvoor kan men bij Bokhove terecht. Wel wil ik nog twee andere, opvallende momenten noemen, de contacten van Menno ter Braak met Dora Diamant en de illegale publicaties van werk van Kafka gedurende de Tweede Wereldoorlog.
Ter Braak heeft voor de oorlog meermalen aandacht gevraagd voor Kafka. Een van zijn belangrijkste bijdragen, geschreven naar aanleiding van het verschijnen, in 1935, van de Gesammelte Schriften, is onder de titel Decadent zonder decadentie herdrukt in In gesprek met de vorigen, een bundel essays uit de jaren 1933 tot 1938. Ter Braak grijpt dit aan om zijn standpunt over de rassenwaan van de nationaalsocialisten helder te verwoorden. Hij noemt Kafka ‘een van de grote eersterangs schrijvers van Europa. Alleen deze ene Kafka zou voldoende zijn om het rancuneuze geroddel over de minderwaardigheid van de Joden als vertegenwoordigers ener Europese letterkunde voorgoed de kop in te drukken (…).’ Diens proza, schrijft Ter Braak, ‘munt uit door een soberheid en een verfijning, die deze schrijver tot een aestheet zouden stempelen, als hij niet vóór alles een grote persoonlijkheid was’. Kafka’s wereld, aldus Ter Braak, ‘is een Joodse (naar de afkomst, niet naar de stof); het Joodse is Duits en Europees geworden (…)’ ‘Het proces en het slot zijn de levenservaringen van een mens, die de onbevangenheid heeft van de schuldloze en toch overal de weg versperd ziet, die zich wil vestigen en toch geen vaste grond onder de voet kan krijgen’. En even verderop: ‘(…) de Jood Kafka is, hoe pijnlijk het ook moge zijn voor de maniakken van het genre Hitler en Rosenberg, een schrijver die beter (d.w.z. doorvoelder en verantwoorder) Duits schrijft dan de arisch afgestempelde leden van de Reichskulturkammer. Bovendien is deze Joodse Duitser nog een Praagse Tsjech; men ziet, hoe gecompliceerd de afstamming wordt, wanneer men niet onder rassentheoretici verkeert.’
Ter Braak heeft in 1939 verschillende keren persoonlijk contact gehad met Dora Diamant. Bokhove vermeldt twee data in februari en nog een keer in augustus. De biograaf van Ter Braak, Léon Hanssen, komt tot zes data. Dora wist samen met haar dochter Marianne uit Rusland weg te komen en wilde via Hoek van Holland naar Engeland gaan. Winter 1938 bereikt zij met Marianne Den Haag. Daar woonde sinds 1933 haar schoonzuster Ruth Friedlaender-Lask met haar man. Pas eind augustus 1939 lukte het Dora om samen met Marianne Engeland te bereiken. Ter Braak en Dora moeten indringende gesprekken met elkaar hebben gevoerd en Dora heeft Ter Braak twee foto’s gegeven, één van Kafka en één van haarzelf.
Tijdens de oorlogsjaren is Kafka verschillende malen in Nederland uitgegeven. In 1943 verschenen clandestien zeven korte prozastukken met evenzovele litho’s van Jan Bons. Het was het eerste werk van Kafka dat in Nederland werd gedrukt. Van de prachtige uitgave uit 1943 is in 1983 een heruitgave in facsimile uitgebracht, met daaraan toegevoegd vertalingen van de verhalen door Thomas Graftdijk. Wel valt op dat het verhaal Het vertrek niet volledig is afgedrukt en vertaald.
In 1944 illustreerde Bons bovendien Ein Landarzt van de ondergrondse uitgeverij Vijf Ponden Pers. Later heeft Bons gezegd, ik citeer Andringa, ‘dass das Werk ihm sehr geeignet erschienen sei, weil es indirekt den Alptraum der Bedrohung und Unterdrückung verbildliche – ausserdem hat er als Akt des Widerstands Werk eines jüdischen Autors herausbringen wollen’.
Onder de naam De Vijf Ponden Pers zijn, aldus Lisette Lewin in Het clandestiene boek 1940-1945, een groot aantal titels uitgegeven, na de Bezige Bij en A.A.M. Stols komt De Vijf Ponden Pers als clandestiene uitgeverij op de derde plaats. ‘De reeks dankt zijn naam aan het feit dat de Duitsers in 1943 de aanvankelijk toegestane hoeveelheid papier voor een uitgave zonder censuur vooraf, vijf kilo, halveerden. De naam van de serie gaf aan hoe braaf en nauwgezet het uitgeverijtje de bepalingen naleefde en alles zou dan ook volkomen legaal zijn geweest, ware het niet dat er natuurlijk een grotere oplage werd verspreid dan in de boekjes stond vermeld en bovendien Franse en Engelse klassieken, en zeker de Jood Kafka de bezetter kwetsten.’ Achter De Vijf Ponden Pers staat, al dan niet mede, A.A. Balkema, tijdens de oorlogsjaren de eigenaar van de boekhandel in Het huis aan de drie grachten, het prachtige huis op de hoek van de Oudezijds Voor- en Achterburgwal en de Grimburgwal. In 1944 verscheen ook nog eens De gedaanteverwisseling in de vertaling van Nini Brunt. Ik kon het gelukkig antiquarisch vinden, van deze uitgave waren 1.000 exemplaren gedrukt, een hoge oplage voor die tijd. Helaas bevatten alleen tien genummerde exemplaren, die op speciaal papier waren gedrukt, een tekening van Bertram Weihs, waaronder toch weer, tegen de uitdrukkelijke wens van Kafka, een tekening van het insect.
Achterin het boekje staat de volgende ‘bibliografische aanteekening’:
Deze novelle is geschreven in November 1912. De eerste uitgave verscheen in 1917 als nummer 22/23 der Bücherei Der Jüngste Tag bij Kurt Wolff Verlag te Leipzig … Deze vertaling kwam tot stand in 1938 en is in het vijfde oorlogsjaar gezet uit de letter van Claude Garamont. Zij vormt het eerste deel van de reeks GENIVS. De oplage bedraagt 1000 exemplaren op gewoon papier en 10 genummerde exemplaren op Banzay-papier.
De vertaalster Nini Brunt was getrouwd geweest met de typograaf Jan van Krimpen. Hun zoon Huib van Krimpen, eveneens een bekend typograaf, heeft de uitgave van De gedaanteverwisseling verzorgd (zie Dirk de Jong, Het vrije boek in onvrije tijd).
In ieder geval Jan van Krimpen kende Giovanni (Hans) Mardersteig, ook al van vóór 1940. De typograaf Mardersteig was van 1917 tot 1922 medewerker van Kurt Wolff en samen met Carl Georg Heise betrokken bij diens kunsttijdschrift Genius. Genius, Zeitschrift für werdende und alte Kunst, verscheen van 1919 tot 1923. Ik heb geen verder archiefonderzoek gedaan, dat ligt buiten mijn horizon, maar mogelijk heeft bij de keuze van GENIVS deze connectie met Kafka meegespeeld. Ook Kafka had contact met Mardersteig want, schrijft Stach, hij stuurde Mardersteig, die hem meermalen om een bijdrage had gevraagd, rechtstreeks zijn korte verhaal Erstes Leid. Tot ergernis van Kafka bedankte Kurt Wolff en niet Mardersteig (‘gerade verreist’) hem voor het toesturen van ‘die schöne Erzählung Erstes Leid’. Begin 1923 werd het verhaal in Genius afgedrukt. Ruim twintig jaar later komen we Kafka onder die naam opnieuw tegen. In bezet Nederland.
Uit Leo Frijda Op het balkon van de elektrische tram, Amsterdam 2015