door Wim Berkelaar

Op 1 september is het honderd jaar geleden dat Willem Frederik Hermans (1921-1995) werd geboren. Bij die gelegenheid zal ongetwijfeld uitvoerig worden stilgestaan in de pers, aangezien Hermans geldt als een van Nederlands grootste schrijvers. De schrijver was ook een lezer, iemand met uitgesproken opvattingen hoe literatuur geschreven diende te worden. Franz Kafka was daarbij een lichtend voorbeeld. Kafka paste naadloos in Hermans’ wereldbeschouwing: hij beschouwde hem als een schrijver die in zijn romans en verhalen een moeilijk te doorgronden wereld had verbeeld waarin de mens ronddoolde en naar betekenis zocht.

Vert. Alice van Nahuys, 1947

De immer hyperkritische Hermans zou Kafka nooit verloochenen. Dat ging weleens anders. Zijn uitgesproken bewondering kon omslaan in reserve of afkeer. Als voorbeeld mag zijn veranderde kijk op de filosoof en schrijver Jean-Paul Sartre gelden: na de oorlog hogelijk bewonderd door Hermans maar later met reserve beoordeeld, vooral vanwege diens extreem-linkse engagement.[i] Sommige schrijvers bleven daarentegen een heel leven met hem meegaan, zoals Louis-Ferdinand Céline en Franz Kafka.
De liefde voor Kafka zat er al vroeg in. Hermans las hem als gymnasiast op het Barlaeus-gymnasium. Hij hield, zo meldt biograaf Willem Otterspeer, op 4 januari een voordracht bij het vak Duits over Het proces, een voordracht die slecht beoordeeld werd, ook door hemzelf.[ii] Toch valt dat, naar de citaten die de biograaf geeft, wel mee voor een 18-jarige. Hij vatte Het proces samen maar wist de reden van K. ’s arrestatie, proces en dood niet te ontraadselen – de talloze interpreten voor en na hem hebben zich ook over die vraag het hoofd gebroken en doen dat nog. De jonge Hermans lijkt vooral te zijn gegrepen door het duistere labyrint waarin Kafka zijn hoofdpersoon liet ronddwalen. Jaren later zou Hermans zijn personages ook laten ronddolen, het meest sprekend in De donkere kamer van Damocles, waarin hoofdpersoon Henri Osewoudt er maar niet in slaagt zijn omgeving te overtuigen van het bestaan van dubbelganger Dorbeck, de lezer zelfs achterlatend met de vraag of deze Dorbeck wel bestaan heeft of een hersenspinsel was van hoofdpersoon Osewoudt.

Na vlak voor de Duitse inval te hebben gedebuteerd met een verhaal in Algemeen Handelsblad, gebruikte Hermans de oorlogsjaren om zich geheel te wijden aan de literatuur: hij schreef gedichten alsmede de roman Conserve en deed een nooit goed verklaarde poging aansluiting te vinden bij de Kultuurkamer.[iii] Hij kwam uit de oorlog met vast omlijnde literaire ideeën die hij nooit verloochend heeft. In een anoniem artikel in het Belgische blad De Nieuwe Standaard voerde hij Kafka op als voorbeeld van de koers die de literatuur diende te varen.[iv] Hij plaatste hem daarin tegenover de Franse schrijver en dagboekanier Paul Léautaud als vertegenwoordiger van de ‘fantastische’ stroming, waartoe hij in 1945 ook F. Bordewijk, S. Vestdijk en de dichter Hendrik de Vries rekende. Die stroming achtte hij veelbelovender dan de ‘realistisch-rationalistische richting’ die hij in Nederland dominant achtte. In het artikel verwees hij naar de toen nog door hem bewonderde E. du Perron[v], die waarschuwde voor epigonisme in dit genre. Dat epigonisme van de Forumvertegenwoordigers zou Hermans in zijn literaire polemieken hardhandig bestrijden, waarbij ook die vertegenwoordigers zelf niet ontzien werden.[vi]
Hoewel Hermans Kafka op de middelbare school in het Duits had gelezen, de eerste vertalingen van dichter Paul van Ostaijen zullen hem ontgaan zijn. Dat geldt niet voor de tweede vertaling in het Nederlandse taalgebied, die van Nini Brunt. Zij had, zo meldt Niels Bokhove in zijn standaardwerk over Kafka’s receptie in Nederland en Vlaanderen, al in 1938 een vertaling van de novelle Die Verwandlung gereed, maar die verscheen pas in het laatste volledige oorlogsjaar (1944).[vii]

Nachtmerrie
Dat Kafka niet slechts een hoog bewonderde schrijver was maar van meet af aan ook ingepast werd in het al vroeg vastomlijnde wereldbeeld van Hermans, valt af te leiden uit een passage in een bespreking van de roman Varouna van de Franse schrijver Julien Green. ‘De moderne mens (raakt) er meer en meer van doordrongen dat de “gewone werkelijkheid” goed beschouwd even nachtmerrieachtig en zinloos is als de droom. Men hoeft er slechts oog voor te hebben. Kafka ligt voor het grijpen, als men b.v. een of ander formulier bij een rijksbureau gaat aanvragen’.[viii] Kafka als de schrijver die de onkenbare en ondoordringbare wereld heeft verbeeld. Zonder het later ingeburgerde begrip ‘Kafkaësk’ hier te gebruiken, beschouwde Hermans de wereld vanuit dat begrip. Het woord ‘nachtmerrie’ had hij in verband met Kafka al eens eerder gebruikt en wel in een bespreking van het debuut van de Franse schrijver (later vooral bekend als zanger) Marcel Mouloudji. Deze door Sartre gelanceerde debutant zou de normloze absurditeit van het leven onomwonden hebben aanvaard en in zijn werk evenals Kafka ‘een nachtmerrie-achtig effect’ hebben bereikt.[ix]
Hoewel hij Kafka in de eerste jaren na de oorlog regelmatig noemde in artikelen over andere schrijvers, duurde het tot 1951 voordat Hermans een apart artikel aan de schrijver wijdde. De aanleiding voor het artikel waren recente vertalingen van diens werk. Na en naast de publicatie van Nini Brunts vertaling van Die Verwandlung verscheen in 1947 een vertaling van Der Prozess door Alice van Nahuys. In 1950 volgde een vertaling van Das Schloss van de hand van de latere hoogleraar Nederlandse letterkunde A.L. (Guus) Sötemann. Hermans besprak De gedaanteverwisseling en Het slot in Het Vrije Volk en las Kafka geheel volgens zijn eigen kijk op het leven: de mens, zoals die in De gedaanteverwisseling en Het slot werd getekend, zou slechts leven dankzij zijn onwetendheid.[x] Het bestaan was voor de mens ‘raadselachtig en bevreemdend’ en kon ondanks verwoede pogingen niet ontsluierd worden.
Meer nog: Kafka werd, dikwijls met andere favoriete schrijvers, polemisch ingezet als breekijzer om zijn (Hermans’) kijk op de literatuur te propageren. Een jaar na zijn eerste afzonderlijke publicatie over Kafka werd de Praagse schrijver opnieuw opgevoerd en ditmaal, met Céline, afgezet tegen verafschuwde schrijvers als André Gide en André Malraux – niet toevallig de grote voorbeelden van Ter Braak maar vooral van Du Perron, inmiddels niet langer meer als ‘leermeester’ erkend. [xi]

Zo zou het blijven: Kafka als de schrijver die liet zien hoe het moest. Hij werd ingezet tegen de ‘pedagogen’ (van wie ex-communist Arthur Koestler als kop van Jut diende) en beschouwd als ‘pionier’ van literatuur die de ‘werkelijkheid’ niet weergeeft maar een persoonlijke mythologie schept, waarin de hoofdpersonen geen mensen ‘van vlees en bloed’ zijn maar personificaties die de werkelijkheid paradoxaal genoeg veel beter verbeelden.[xii]
Maar Kafka werd niet alleen bewonderd om diens veronderstelde wereldbeeld en de dreigende sfeer die uit zijn werk sprak, hij bewonderde ook de opbouw van de verhalen die ‘ijzersterk’[xiii] in elkaar zouden zitten en een ‘meedogenloze logica’ zouden kennen. Die meedogenloze logica zag hij vooral gedemonstreerd in Die Verwandlung, waarin de in een tor veranderde hoofdpersoon na zijn dood in een vuilnisbak werd gegooid.[xiv] Die meedogenloosheid had Hermans al vroeg bewonderd. In een naoorlogse beschouwing, waarin hij niet alleen Kafka maar ook de eveneens bewonderde verhalen van Edgar Allen Poe betrok, had hij al laten doorschemeren hechte intriges en verhalen te bewonderen die wetten volgen die in de werkelijkheid weliswaar niet bestaan maar die de lezer niettemin geheel en al overtuigen.[xv]

In de aanloop naar Kafka’s honderdste sterfdag publiceerde Hermans, inmiddels woonachtig in Parijs, op 29 oktober 1982 het essay ‘99 jaar Kafka’. Naar aanleiding van een studie van Joachim Unseld[xvi] ging Hermans in op diens ‘levensprobleem’: dat Kafka naar diens eigen oordeel niets van waarde zou hebben voortgebracht en zijn leven ten onrechte had gewijd aan het schrijverschap. Hermans zag in een gesprek tussen Kafka en de geestelijk vader van de antroposofie Rudolf Steiner de sleutel tot de schrijver: de tweestrijd tussen het kantoorleven en het schrijverschap.[xvii]

Vert. G. Sötemann, 1950

Misleiding
Kafka moet Hermans in de herfst en winter van 1982 (opnieuw) sterk hebben beziggehouden, want op 10 december 1982 verscheen in NRC Handelsblad een beschouwing over Het slot[xviii], het boek dat hij decennia daarvoor al eens had gelezen en besproken. Aanleiding voor deze beschouwing was een ‘kritische’ uitgave van Das Schloss.[xix]. Hermans verbaasde zich eerst over tekstkritische uitgaven en bereed zijn stokpaard dat schrijvers er goed aan doen alle ‘manuscripten en kladjes’ te vernietigen en testamentair te bepalen dat herdrukken alleen van de laatst door de schrijver gecorrigeerde versie mogen worden gemaakt. Daarna volgde zijn analyse van Het slot, die hij vooraf liet gaan door een kritiek op Max Brods godsdienstige interpretatie van het boek. Als Het slot dan toch door een godsdienstige bril gelezen zou moeten worden, dan beter als een ‘parodie op goddelijk bestuur’. Maar hoe het volgens Hermans beter gelezen kon worden, kwam voor wie zijn oeuvre enigszins kent niet als een verrassing: Het slot zou een literaire misleiding zijn. Het lijkt een echte wereld te beschrijven en naar een echte wereld te verwijzen (in die tijd: de Sovjet-Unie en Nazi-Duitsland) maar beschreef in werkelijkheid een schaduwwereld, waarin de moeilijk kenbare hoofdpersoon K. (naar de titel van zijn essay: ‘landmeter’ of ‘landloper?) een onbetrouwbare oplichter is.

Illustr. Jan Vlasveld

Hermans’ artikel werd in 1984 opgenomen in Reiziger in scheerapparaten[xx] van Niels Bokhove, tot ongenoegen van Hermans die een licht gewijzigde versie van zijn artikel een jaar eerder had gepubliceerd in de bundel Klaas kwam niet.[xxi] Toen Hermans (die na zijn vertrek van de Groningse universiteit als zelfstandig schrijver moest rondkomen in het peperdure Parijs en bij kranten en weekbladen steevast het onderste uit de kan probeerde te halen) er achter kwam dat de oude versie van zijn artikel was afgedrukt, eiste hij op hoge toon een forse schadevergoeding. Bokhove verbaasde zich er later niet ten onrechte over waarom Hermans de gewijzigde versie niet had aangekaart toen hij zijn aanvankelijke honorarium overeenkwam met uitgeverij Querido, de uitgever van Reiziger in scheerapparaten, nu hij die gewijzigde versie zelf al had gepubliceerd.[xxii]
De enige wijziging van enige lengte is typisch Hermansiaans: een elf regels tellende alinea, waarin hij polemisch uithaalde naar vertaler Sötemann, die het woord ‘Kastellan’ had vertaald als ‘kastelein’, wat (volgens Hermans) Nederlandse lezers ertoe zou kunnen bewegen het slot te kunnen houden voor een café.[xxiii]

Concluderend: dat Hermans ook in zijn beschouwingen over en analyses van Kafka’s werk bleef polemiseren geeft aan dat de schrijver Kafka voor zijn eigen literaire karretje spande. Analyses zoals Brods godsdienstige lezing van Het slot verwierp hij omdat ze niet in zijn kraam te pas kwamen. Hermans, die ooit opmerkte tot de soort schrijvers te behoren die telkens hetzelfde boek schreven[xxiv], was als lezer al even consistent: vanaf de middelbare school, toen hij Kafka voor het eerst las, is hij Kafka blijven beschouwen als de schrijver die de wezenlijk onkenbare en duistere wereld verbeeldde. Aan die visie op Kafka hield hij vast, zoals hij ook bleef betogen dat Kafka deed wat een goede schrijver dient te doen: geen ‘realistische’ literatuur leveren, geen mensen van vlees en bloed scheppen maar mythische personages die de wereld tonen zoals die is. Kafka was in de ogen van Hermans een schrijver die voldeed aan zijn adagium: ‘Romanschrijven is wetenschap bedrijven zonder bewijs’.[xxv] Er was, wellicht met uitzondering van Céline, voor Hermans geen schrijver die deze kunst zo beheerste als Franz Kafka.

Noten
[i] Vgl. Willem Frederik Hermans, ‘Peenhaar’s biografie’, in: Willem Frederik Hermans, Ik draag geen helm met vederbos (Amsterdam 1979) 368-383. Herdrukt in Willem Frederik Hermans, Volledige werken 13. Beschouwend werk. Ik draag geen helm met vederbos. Klaas kwam niet, 361-365.
[ii] Vgl. Willem Otterspeer, De mislukkingskunstenaar. Willem Frederik Hermans. Biografie, deel 1 (1921-1952) (Amsterdam 2013) 150.
[iii] Vgl. mijn kritiek op Otterspeers uitleg van de vondst van Hermans’ naam in de kaartenbak van de Kultuurkamer: Wim Berkelaar, ‘Een krans bij een standbeeld. Het eerste deel van Otterspeers Hermans-biografie’, in: Tijdschrift voor Biografie, nr. 1 (2014). 75-83.
[iv] ‘Nieuwe Figuren in de Nederlandse literatuur’, in: De Nieuwe Standaard, 28 augustus 1945. Afgedrukt in: Frans A. Janssen, ‘Hermans in 1945. Over een artikel in een Belgisch dagblad’, in: idem, Bedriegers en bedrogenen. Opstellen over het werk van Willem Frederik Hermans (Amsterdam 1980) 9-17, aldaar 11.
[v] Vgl. Willem Frederik Hermans, ‘E. du Perron als leermeester’, in: Criterium 5 (1947) 3 (maart) 177-189.
[vi] Voor de vele polemieken tegen het duo (vooral Ter Braak) kies ik hier deze twee voorbeelden: ‘Proeve van rustig lesgeven’ (tegen Du Perron) en ‘Denken tussen aanhalingstekens’ (tegen Ter Braak), in: Willem Frederik Hermans, Mandarijnen op zwavelzuur (Haren, vierde druk, zesde oplage, maart 1985), respectievelijk 41-55 en 56-69.
[vii] Vgl. Niels Bokhove, Reiziger in scheerapparaten. Kafka in Nederland en Vlaanderen (Amsterdam 1984) 27-41. Die vertaling komt ook aan de orde in hoofdstuk 26 (getiteld ‘Weg van hier’ – dat is mijn doel’) van Leo Frijda in diens boek Op het balkon van de elektrische tram. Zie ook: Leo Frijda, ‘Tweemaal Die Verwandlung’: https://www.kafka-kring.nl/recensies-2/tweemaal-die-verwandlung/
[viii] Willem Frederik Hermans, ‘Julien Green, krankzinnig of katholiek’, in: Litterair paspoort, jg. 3 (1948) 15 (maart) 44-46. Geciteerd in: Willem Gerard Glaudemans, De mythe van het tweede hoofd. De literatuuropvattingen van W.F. Hermans, 1945-1964 (Utrecht 1990) 52. Glaudemans is in zijn voortreffelijke proefschrift de kritieken van Hermans in diverse kranten en tijdschriften nagegaan. Zijn boek vormde een leidraad bij het zoeken en vinden van verspreide uitlatingen van Hermans over Kafka.
[ix] Willem Frederik Hermans, ‘Enrico’, in: Litterair paspoort, jg. 1 (1946) 2 (maart) 13.
[x] Willem Frederik Hermans, ‘Kafka vertaald’, in: Het Vrije Volk, 23 februari 1951.
[xi] Willem Frederik Hermans, ‘De typische proletariër. Céline en Kafka’, in: Het Vaderland, 12 juni 1952.
[xii] Vgl. Willem Frederik Hermans, ‘Antipathieke romanpersonages’, In: Het sadistische universum 1 (1e druk 1964, hier gebruikt: 12e druk, Amsterdam 1979) 111-128, aldaar 120.
[xiii] Willem M. Roggeman, ‘Gesprek met Willem Frederik Hermans’, oorspronkelijk in: De Vlaamse Gids 62 (1978) nr. 5 (september oktober). Hier geciteerd in: Scheppend nihilisme. Interviews met Willem Frederik Hermans. Samengesteld en ingeleid door Frans A. Janssen (derde, uitgebreide druk, 1983) 315-335, aldaar 328.
[xiv] Rein Bloem, ‘Schrijven vind ik alleen de moeite waard als je de ambitie hebt om iets te schrijven, dat nog niet eerder geschreven is’, oorspronkelijk in Vrij Nederland, 8 maart 1969. Hier geciteerd uit: Scheppend nihilisme, 167.
[xv] Willem Frederik Hermans, ‘De tovertuin van het geheugen’, in: Criterium, jg. 5 (1947) nr. 6 (juni) 397-400.
[xvi] Joachim Unseld, Franz Kafka. Ein Schriftstellersleben. Die Geschichte seiner Veröffentlichungen. Mit einer Bibliographie sämtlicher Drucke und Ausgaben der Dichtungen Franz Kafkas, 1908-1924 (München 1982).
[xvii] Willem Frederik Hermans, ‘99 jaar Kafka’, in: NRC Handelsblad, 29 oktober 1982.
[xviii] Willem Frederik Hermans, ‘Landmeter of landloper. Kafka’s Het slot door een vergrootglas bezien’, in: NRC Handelsblad, 10 december 1982.
[xix] Das Schloss, bezorgd door Malcolm Pasley (1982). Vgl. Willem Frederik Hermans. Volledige werken. Beschouwend werk. 13, commentaar (Amsterdam 2010) 905.
[xx] Vgl. Bokhove, Reiziger in scheerapparaten, 144-154.
[xxi] (Amsterdam 1983) 416-431.
[xxii] Niels Bokhove, ‘Nooit meer strepen’, in: De Parelduiker, (1996-1997), afl. 1 (maart 1996), 54-56.
[xxiii] Willem Frederik Hermans, Klaas kwam niet, 425; Volledige werken 13. Beschouwend werk. Ik draag geen helm met vederbos. Klaas kwam niet, 780.
[xxiv] Pierre H. Dubois e.a., in: Schrijversdebuten ‘Het Vaderland’ (Den Haag, 1960), 89-91, aldaar 89.
[xxv] Roggeman, ‘Gesprek met Willem Frederik Hermans’ (zie noot 13).