Leo Frijda

Aan zijn blinde jeugdvriend Oskar Baum heeft Kafka eens het verhaal verteld over de poging de eenzaamheid van de mens te overwinnen. Er zou een plaats moeten zijn waar mensen bij elkaar kunnen komen en elkaar kunnen zien en spreken zonder een uitnodiging te hebben gekregen. Iedereen kan komen en gaan wanneer hij er zin in heeft, daartoe bestaat geen enkele verplichting. Toch krijgt hij het gevoel welkom te zijn zonder dat er huichelarij in het spel is. Een goed idee. Maar het was niet iets nieuws. Kafka beschrijft het koffiehuis.

Een koffiehuis biedt overigens vaak meer dan oppervlakkig sociaal contact. Het hangt er bovendien vanaf waar zo’n koffiehuis te vinden is. Ilja Ehrenburg moet hebben gezegd: ‘In Schweden trinkt man Kaffee, in Paris schreibt man Gedichte oder küsst sich, in Brüssel verkauft man Aktien, in Prag liest man Zeitungen. Jeder Gast eines Kaffeehauses, der eine Tasse Kaffee bestellt, konsumiert elf Glas Wasser und hundertzwanzig Zeitschriften.‘

Die 120 kranten in het Praagse koffiehuis is niet overdreven, integendeel, want in Continental, Am Graben, tegenwoordig Na Příkopĕ, moeten zelfs wel 200 kranten hebben gelegen. Bovendien stonden er 10 biljarttafels. Arti in Amsterdam is hier niets bij.

(Uit: Hartmut Binder, Wo Kafka und seine Freunde zu Gast waren)

Ook Kafka kwam wel in Continental en hij hield er bovendien van in zo’n koffiehuis de kranten te lezen. Aan Felice Bauer schrijft hij 12 op 13 maart 1913 zelfs over ‘de begeerte naar tijdschriften’ die hem laat op de avond nog een koffiehuis binnendreef. Continental, het grootste koffiehuis van Praag, bestaat niet meer. Net zo min als het koffiehuis Corso dat we in de briefwisseling met Max Brod tegenkomen.

Wie nu in Praag de koffiehuizen wil bezoeken waar Kafka wel eens kwam, moet zich bijvoorbeeld met het Louvre tevreden stellen. Het Louvre, Národni 22, is, hoewel gemoderniseerd, nog steeds een prachtige lokaliteit, vooral om er te ontbijten. Men kan er ook nog steeds biljarten.

Het valt op dat de meeste namen van de koffiehuizen van buitenlandse oorsprong zijn. Dat was niet alleen om een grootstedelijke indruk te wekken, maar vooral om te vermijden dat een naam Duits of Tsjechisch zou kinken wat de andere bevolkingsgroep kon afschrikken.   Wie vanaf het Repräsentationshaus, ook nog altijd een koffiehuis, de Hilbernergasse, nu Hybernská, inloopt, vindt op de hoek van de Pflastergasse, nu Dlaždéná, een Kavárna Arco. Toen ik daar in 2015 wilde gaan kijken, bleek de Kavárna helaas gesloten.

Café Arco

Het oorspronkelijke café Arco dateert van 1907 en al het jaar daarop werd dit café het trefpunt van kunstenaars, eerst vooral van schilders maar daarna ook van schrijvers. Kafka bezocht met een zekere regelmaat café Arco. ‘Wat zou je ervan denken nu meteen even naar de Arco te komen’, schreef hij in 1909 aan Brod.

Op 13 februari 1912 noteert Kafka in zijn dagboek: ‘Wisselende gevoelens tussen de jonge mensen in café Arco’. Wisselende gevoelens had hij ook tegenover de ruim zeven jaar jongere Franz Werfel die in die tijd vaak in café Arco te vinden was. Op 18 december van het jaar daarvoor had hij al geschreven over zijn jaloerse haat jegens Werfel die met muzikaal gevoel veel goeds heeft geschreven en het meest gelukkige leven heeft geleid en ook nog eens voor zich heeft, waartegenover hijzelf, verzucht Kafka, werkt met gewichten die hij maar niet kan kwijtraken en muziek, muziek staat al helemaal ver van hem af. Deze wat aangedikte notitie, die meer zegt over Kafka dan over Werfel, staat niet in de Nederlandse vertaling van de dagboeken en haal ik daarom hieronder in het Duits aan.

Ich hasse W., nicht weil ich ihn beneide, aber ich beneide ihn auch. Er ist gesund, jung und reich, ich in allem anders. Ausserdem hat er früh und leicht mit musikalischem Sinn sehr gutes geschrieben, das glücklichste Leben hat er hinter sich und vor sich, ich arbeite mit Gewichten, die ich nicht loswerden kann und von Musik bin ich ganz abgetrennt.

Op 30 augustus 1912 vinden we weer een notitie van Kafka over Werfel:

De vorige zaterdag declameerde Werfel in het Arco de Lebenslieder en het Opfer. Afschuwelijk. Maar ik keek hem in zijn ogen en hield zijn blik de hele avond vast. (…) Hoe verward en verheven was ik na het luisteren naar Werfel!

Franz Werfel, getekend door Erich Büttner
(Wikimedia Commons)

Ook in Prager Tagblatt, de roman van Max Brod uit 1957, vinden we Werfel terug in café Arco, waar hij zijn gedichten declameert ‘zur Freude der Tafelrunde, doch zu Empörung und Entsetzen der ahnungslosen Mitbürger an den Nebentischen, die in Ruhe ihre Zeitungen lesen wollten’. Groot was Werfel niet maar hij had kennelijk een stem als een Italiaanse tenor die ver reikte zodat de andere gasten zich bij de kelner hierover beklaagden.

Van zijn kant was Werfel eerst nogal negatief over het werk van Kafka. Toen Brod hem iets van Kafka had voorgelezen, moet hij hebben gezegd: ‘Dass kommt niemals über Bodenbach hinaus.’ Bodenbach was een grensplaats van Bohemen. Na Bodenbach begon Duitsland en in Duitsland, meende Werfel toen, zou het werk van Kafka vermoedelijk nooit welwillend worden ontvangen.

Enkele jaren daarna, op 23 en 24 januari 1915, troffen Kafka en Felice Bauer elkaar in deze grensplaats, gelegen aan de spoorlijn Berlijn-Praag. Kafka las Felice toen het verhaal Vor dem Gesetz voor. De ontmoeting in Bodenbach was geen succes zoals blijkt uit de brief aan Felice van 25 januari 1915. In de marge van deze brief staat: ‘Het boek van Werfel heb ik je gestuurd’. Ik neem niet aan dat Brod de negatieve opmerking van Werfel aan Kafka had doorverteld, zodat die zich waarschijnlijk niet bewust zal zijn geweest van de opmerkelijke coïncidentie.   

Portret van Kisch in Café Montmartre (foto: auteur, 2015)

Werfel zal later, we zijn dan al in 1921, de zieke Kafka in Praag opzoeken waarover Stach opmerkt: ‘Wahrscheinlich empfand Werfel gegenüber Kafka eine gewisse Scheu: Er hatte ihn lange Zeit unterschätzt, und er hatte später versucht, dieses Versäumnis durch ekstatische Lobpreisungen wieder gutzumachen, doch eine intensive Beziehung zu seinem Werk fand er offenbar nicht …’ Karl Kraus, die regelmatig in Praag was, sprak van de Arconauten. Of Kraus in dit verband werkelijk heeft gezegd ‘Es werfelt und brodelt, es kafkat und kischt’, al dan niet in deze volgorde, staat mogelijk niet zonder meer vast. Geopperd is dat de uitdrukking door Kisch met zijn eigen naam is aangevuld. Dat is dan wel een gotspe. Kisch voelde zich immers ‘mehr zu den hübschen und humorvollen Mädchen des Nachtlokals Monmartre hingezogen’ dan tot café Arco. Café Monmartre, Řetĕzová 7, bestaat nog steeds. Toen ik het in 2015 bezocht, leek het me qua inrichting nauwelijks veranderd, al vond ik er niet de vrolijke en bruisende atmosfeer die Kisch moet hebben aangetrokken. Wel is het gelukkig nog steeds mooi oud café in de binnenstad van Praag waar men ook wat kan eten. Een foto aan de muur van het café herinnert aan de tijd dat Kisch hier vaak kwam.

Het etablissement Monmartre, ‘in dem sich die tschechische Bohème mit der deutschen traf’, heeft Max Brod beschreven in zijn boek Prager Tagblatt. Kisch, ‘ein Teufelskerl’, de gebruikelijke sigaret in de mondhoek en de hoed schuin op z’n hoofd, danste daar, schrijft Brod, de ‘slapak’, wat een soort Praagse Apachendans moet zijn geweest, samen met Tonka Šibenice, bijgenaamd Galgentoni, omdat zij ‘einmal ins Kriminalgefängnis geholt worden war, als einer in der Nacht, ehe er erhängt wurde, den letzten Wunsch äusserte, der ihm freigegeben war: trinken, fressen und ein Mädel’.    Deze Tonka Šibenice, hoewel zij nooit heeft bestaan, is uitgegroeid tot de ‘bekendste prostituee’ van Praag, door Brod en Kisch en door het lugubere verhaal dat ook nog eens is verfilmd.

Still uit film Tonka Šibenice

Ook Kisch zelf heeft over ‘die Künstlerkneipe’ Monmartre geschreven, onder meer in Die Abenteuer in Prag. In dat stuk, Zitate aus Monmartre, beschrijft Kisch enkele meisjes, volgens hem ‘naive Mädeln, die vom nächtlichen Ponyzirkus, im morgendlichen Tanzlokal und täglichem Stundenhotel jetzt zumeist in bürgerliches Eheglück gelandet sind’. Naïeve meisjes die na een wulps leven nog goed terechtkomen. Anders dus dan de legendarische Tonka Šibenice.

Emča Revoluce, koningin van het Praagse nachtleven
(uit: Kisch. Eine Biographie in Bildern)

De favoriete danspartner van Kisch was Anna Čacká, de koningin van het Praagse nachtleven, om haar weerspannige gedrag bijgenaamd Emča Revoluce. De van haar bewaard gebleven foto bevalt me. Kisch had een goede smaak.

Hoe het Emča Revoluce sindsdien is vergaan, weet ik niet. Wel las ik dat toen de doodzieke Kisch in 1948 uit zijn huis naar een ziekenhuis werd overgebracht, bij de tuindeur een oude vrouw stond. Zij snikte: ‘Egonku! Egonku!’ ‘Nein’, schrijft Karl Kreibach, die dit heeft gezien, ‘es ist keine Täuschung, sie ist es wirklich, die ‘Revoluce’. Sie nimmt für immer Abschied von dem Tänzer ihrer Jugend, ihrer Glanzzeit im Monmartre, Abschied für immer …’

Uit Leo Frijda, Op het balkon van de elektrische tram, Amsterdam 2015