Huub van der Kolk

In september 1913 vond een internationaal congres over het reddingswezen en ongevalpreventie in Wenen plaats. De Praagse Unfallversicherungsanstalt stuurde twee gedelegeerden: de directeur Robert Marschner, de hoofdinspecteur en directe chef van Kafka Eugen Pfohl. De Konzipist dr. F. Kafka mocht mee, vermoedelijk als cadeau, omdat hij de voordrachten had geschreven die Marschner en Pfohl op het congres zouden houden.

Het Prager Tagblatt bericht op 15 september 1913 over het congres. In dat berichtje staat dat ‘der niederländische Delegierte Dr. J. Baart der[!] la Faille (Utrecht) eine These des Vortrages des Oberinpektors Pfohl ausdrücklich zu seiner eigenen machte und Wort für Wort noch einmal vorlas’.

Omdat de tekst van Pfohl door Kafka was geschreven en Baart de la Faille die tekst woord voor woord citeerde las hij daarmee, zonder het natuurlijk zelf te weten, een tekst van Kafka. Daarmee kan hij wel eens de eerste Nederlander geweest zijn die een tekst van Kafka las. Of de tekst helemaal van de hand van Kafka was is overigens onzeker. Het is gebruikelijk dat leidinggevenden, die teksten om uit te spreken aangereikt krijgen van medewerkers, kleine of grotere aanpassingen in die teksten aanbrengen.

Omdat Oostenrijkers formele mensen waren en zijn is het waarschijnlijk dat de Praagse delegatie Baart de la Faille persoonlijk bedankt heeft voor het steunen van de these van Pfohl. Mogelijk heeft hij bij die gelegenheid ook de hand gedrukt van Kafka, maar dat is speculatie.

Het was mogelijk om uit te zoeken wie deze Baart de la Faille was, waarbij het een gelukkige omstandigheid was dat de Nederlandse gedelegeerde niet Jansen of De Vries heette. De familie Baart de la Faille werkte graag mee en van daar leidden sporen naar het Nationaal Archief, de Afdeling Bijzondere Collecties van de Universiteitsbibliotheek Utrecht en de Sociale Verzekeringsbank.

De Baart de la Failles zijn een geslacht van indrukwekkende eerste-keer-mannen. Zo was een Baart de la Faille de eerste hoogleraar wis- en natuurkunde in Groningen, stelde een andere Baart de la Faille de eerste integrale catalogus samen van het werk van Vincent van Gogh en was ‘onze’ Baart de la Faille de eerste hoogleraar sociale geneeskunde in Nederland.

Johan Baart de la Faille werd geboren in 1867 in Leeuwarden. Zijn vader was, net als hij later zou worden, ook arts. Hij studeerde geneeskunde in Groningen. In een in memoriam staat dat Baart de la Faille na een jaar rustig studeren in een ‘roezig’ milieu terecht kwam, ‘waar hij zich in het studentencorps zeer op zijn plaats gevoelde, doch physiek nauwelijks tegen het nachtleven bestand leek.’ De tijden zijn wat dat betreft niets veranderd.

Maar gelukkig kwam het nog goed met hem. Hij studeerde enige tijd in Heidelberg en specialiseerde zich in de bacteriologie. Na zijn afstuderen ging hij werken aan de Universiteit van Utrecht, aanvankelijk als assistent van een hoogleraar. Hij was vanaf 1904 controlerend geneesheer bij de Rijksverzekeringsbank, de voorloper van de Sociale Verzekeringsbank. De Rijksverzekeringsbank voerde de Ongevallenwet van 1901 uit. In die eerste versie van de Ongevallenwet was bepaald dat gevaarlijke industriële bedrijven zich verplicht moesten verzekeren voor ongevallen. Daarmee was de Rijksverzekeringsbank dus feitelijk een zustermaatschappij van de Praagse Unfallversicherungsanstalt. En dat verklaart heel goed de aanwezigheid van Baart de la Faille op het Weense congres. Overigens opmerkelijk dat de Oostenrijkse wet uit 1887 dateerde en Nederland pas in 1901 een vergelijkbare wet invoerde.

In het Nationaal Archief, waar het archief van de familie Baart de la Faille is ondergebracht, bevindt zich een uitnodiging van de Oostenrijkse keizer, aan hem. Omdat Robert Marschner en Eugen Pfohl ook gedelegeerden waren zullen zij ook de keizer de hand gedrukt hebben, of waarschijnlijker, voor hem hebben gebogen.

Vanaf 1918 was Baart de la Faille de eerste hoogleraar sociale geneeskunde in Nederland aan de Universiteit van Utrecht. Dat toen nieuwe vak bestudeert de relatie tussen de sociale omgeving en gezondheid. Zo hield Baart de la Faille zich bijvoorbeeld bezig met de slechte huisvesting van arbeiders.

Als liefhebbers van Kafka hebben we allemaal wat met taal. Daarom een paar prachtzinnen van Baart de la Faille die ik in het archief van de Utrechtse Universiteitsbibliotheek heb kunnen vinden:

De tijd ligt nauwelijks achter ons, dat niet alle in exotische gewesten, maar ook in het beschavingsgebied van West-Europa, de bevolking werd geteisterd door noodlottige epidemieën.

De tweede zin gaat ook over de tijd. Dat is toeval.

De tijd is voorbij dat recepten schrijven voor honderd-en-één kwalen de voornaamste werkzaamheid van menigen dokter was, ofschoon het geloof in de wonderbare werking van middelen – niet het minst van kwakzalvers – er bij de breede schare nog diep in zit. De meer verstandelijk aangelegde leeken zien evenwel in hun arts toch gaarne den ontwikkelden man of vrouw die zich rekenschap geeft van de sfeer rondom den patiënt en van hem wordt verlangd dat hij niet onwetend staat tegenover maatschappelijke toestanden en vraagstukken, ook die van geestelijke aard.

Met welke these van de voordracht van Eugen Pfohl Baart de la Faille het zo eens was is helaas niet meer te achterhalen. Ik heb de voordracht van Baart de la Faille niet kunnen vinden.

Volgens de herinneringen van mensen die hem hebben gekend was Baart de la Faille geliefd onder collega’s en hij werd geroemd om zijn pionierswerk op het nieuwe terrein van de sociale geneeskunde. Uit de archieven blijkt dat dat pionierswerk voor een belangrijk deel bestond uit het verkrijgen van voldoende middelen en het behouden van al verleende middelen.

In 1952 overleed Johan Baart de la Faille.