door Niels Bokhove
In memoriam Martin Ros (1937-2020)
Met plastic tasje zat hij ergens in het midden van de zaal. Alsof hij net van een boekenmarkt kwam of er dadelijk naar toe zou gaan. Zo herinner ik mij Martin Ros bij de oprichtingsbijeenkomst van de Kafka-Kring in de Amsterdamse Agnietenkapel in oktober 1992. Dat tasje hoorde bij hem, zo kwam hij naar de bijeenkomsten van de Kring. Tenminste, de eerste jaren. Toen internet en e-mail hun intrede deden zagen we hem allengs minder, want daaraan deed Martin niet mee. Soms nodigde ik hem dan per telefoon uit.
Martin Ros was van meet af aan donateur van de Kafka-Kring. Een enthousiast donateur. Hij was een bijna fanatiek, om niet te zeggen geobsedeerd boekenliefhebber maar bovenal een Kafka-minnaar. Hij was blij met de Kring en liet dat een paar weken later blijken met een uitgebreid verslag van de eerste bijeenkomst in Hervormd Nederland van 5 december (vermoedelijk uit intense afkeer van zijn roomse afkomst had hij de andere kant van het religieus spectrum gekozen): ‘Met Franz Kafka mogen we voortaan lachen’.
Er kwam zelfs een vervolg in het volgende nummer inclusief een interview met Herman Verhaar. Een krantenverslag van de bijeenkomst eind 2002, toen het tienjarig bestaan werd gevierd, begint met:
‘Met donderend geraas komt boekenwurm Martin Ros binnenvallen in het Rotterdamse Bibliotheektheater. De gesprekken tussen leden van de jubilerende Kafka-kring verstommen, Ros is meteen het middelpunt. Hij smijt twee pas verschenen boeken op tafel, het zijn in zijn ogen “prima” biografische werken over Franz Kafka. Ze kennen Martin Ros, hij bejubelt de kring vanaf het eerste uur.’
Dit verslag van Jaap Timmers (ook redacteur van het Kafka-Katern) verscheen in de Haagsche Courant onder de titel ‘Martin Ros: Alles zit in Kafka’s werk, echt alles!’. Martin zelf had mij zijn komst al aangekondigd met dit briefje:
Martin had al in 1986 in Hervormd Nederland een groot artikel aan Kafka gewijd, een bespreking van Ernst Pawels biografie en de Kafka-special van De Groene Amsterdammer. En zonder de kwestie te willen (en kunnen) te beslechten wie nu bij de Arbeiderspers het initiatief tot de Privé-domein-reeks heeft genomen, hij of Theo Sontrop, was hij zeven jaar later ongetwijfeld de man achter de uitgave van het dikke deel 187: Franz Kafka/Max Brod, Een vriendschap in brieven.
Nu nog een persoonlijke herinnering.
In 2000 had ik een afspraak met hem in de Hilversumse stationsrestauratie — ik ben helaas nooit in zijn met boeken volgestouwde huis aan de Liebergerweg geweest — over een plan van mij voor een boek over Kafka, welk thema weet ik niet meer. Dat moest dan bij Aspekt, de uitgeverij van Perry Pierik voor wie hij adviseur/redacteur was, verschijnen. Hoe een uitgeverij in elkaar zat legde hij mij en passant uit op een bierviltje:
Hij boorde mijn plan meteen de grond in. Nee, ik moest een boek over ‘Kafka en de vrouwen’ maken. Dat zou ook veel beter verkopen. Ik zei beduusd en overrompeld ja. Prima, zei Martin, zullen we dan meteen naar Perry rijden? In vliegende vaart achter zijn sportwagentje aan bereikten we over mij totaal onbekende wegen Soesterberg. Daar moest ik eerst naar voetbal-tv kijken, daarna werd het contract besproken, op Oudejaarsdag 2000 ondertekend.
Toen volgde het maken van een synopsis, de research en het verzamelen van allerlei relevant materiaal, tot in Praag toe. Ik schafte een speciaal ladenkastje aan, waarin ik al het materiaal ‘per vrouw’ en ook de ‘Umfeld’-informatie kon bewaren. Ik zette me aan het schrijven, natuurlijk te beginnen met Kafka’s moeder. Maar het project bleek uiteindelijk te groot. Door de immense hoeveelheid informatie liep ik vast bij ‘Felice Bauer’. Ik moest het opgeven. Hoe Martin reageerde weet ik niet meer. In september 2017 bezocht ik, na een flinke speurtocht naar zijn nieuwe adres, hem in een katholiek(!) woonzorgcentrum in Soest. Het ging lichamelijk en geestelijk goed met hem, nog steeds wonend tussen stapels boeken. Of we het over mijn Kafka-vrouwen-boek hebben gehad, weet ik niet meer. Juist de afgelopen maanden dacht ik: moet ik niet weer eens bij hem langsgaan? Dat kan dus niet meer.
Sinds enkele maanden werk ik aan een flinke biografische schets van juist die ene Kafka-vrouw: Felice Bauer, vooral voor en na haar relatie met Kafka. Ik ga die schets opdragen aan Martin. En het kastje, nog steeds boordevol kopieën en notities, draagt vanaf nu ook zijn naam.